Transcripties » Recent gemaakte samenvattingen van historische documenten

Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.


7 juli 1894 verscheen notaris Johannes Willems uit Haarlem bij het kantoor van de Registratie in Haarlem om aan te geven dat hij op 11 en 12 juli 1894, telkens om 10 uur 's ochtends, in het verkooplokaal aan de Nassaulaan nummer 1 in Haarlem een openbare verkoping zou houden.

De verkoping vond plaats in opdracht van:

Op 11 juli 1894 om 10 uur 's ochtends begon de verkoping.

Bekijk transcriptie 


Bruyn Beleiszoon, notaris te Haarlem, en Jan van Meer, ster van keuven en hulpnotaris te Bloemendaal, traden op als getuigen samen met de verschenen personen, die bekend waren bij de notaris. Na voorlezing werd het proces-verbaal ondertekend door de verschenen personen, de getuigen en de notaris.

Het document werd geregistreerd te Haarlem op 27 januari 1800. Er werd 1 gulden en 50 cent aan recht ontvangen.

Op 1 februari 1921, 's avonds om 8 uur, bevond notaris Jacob Warmen Wildervanck de Blécoeert, werkzaam in de gemeente Bloemendaal, zich te Overveen in het Hotel "Van Ouds het Raadhuis". Daar verscheen voor hem de heer Jan Heuperman, notarisklerk te Bloemendaal, die handelde als gemachtigde van:

De gemachtigde handelde op basis van een onderhandse volmacht, die door hem in aanwezigheid van de notaris en de getuigen als echt werd erkend. Deze volmacht werd door allen ondertekend en aan de akte gehecht. De gemachtigde verklaarde voor de notaris dat hij wilde overgaan tot de definitieve toeslag van het onroerend goed zoals omschreven in het eerder genoemde proces-verbaal van veiling op 25.

Bekijk transcriptie 


Herman Carl Anton Thieme en Carolina Jacoba Louisa Thieme, een echtpaar uit Arnhem, verzochten 14 juni 1847 aan de Minister van Koloniën om toestemming voor vertrek naar en tijdelijk verblijf in Nederlands-Oost-Indië. Ze wilden voor eigen rekening aan het eind van de maand vertrekken met het schip genaamd Tertude, kapitein A. Schaap, dat toebehoorde aan de firma van Hoboken & Konen uit Rotterdam.

Om deze toestemming te krijgen, overlegden ze de volgende documenten:

Bekijk transcriptie 


Dit is een naamlijst uit 1817 van militairen met hun voornamen en wat er met hen gebeurde. Veel soldaten zijn overleden. Enkele soldaten gingen weg met een paspoort. Saris werd gedeserteerd. Spauijtenbesg werd aangesteld als luitenant. Simons werd als invalide teruggestuurd.

De lijst vermeldt onder andere de volgende personen:

Bekijk transcriptie 


Vrijdag werd er een verzoek behandeld aan de secretaris om vrijdomsbrieven (letters of manumission) af te geven. Het ging om John Wilson, die woonde in Demerary, en John Douglas. Zij waren beiden executeurs testamentair in de kolonie van het testament van wijlen Joseph Rowell. Het verzoek betrof de vrijheid van 3 tot de suikerplantage behorende tot slaafgemaakte personen, die in het testament hun vrijheid waren toegezegd. Hun namen waren Manny, Christmas en Old John.

Ook was er een verzoek van Claes, die woonde in de kolonie, samen met Philip Bernhard Bender. Zij waren door het testament van wijlen P.A.L. Schroden van 1 november 1805 (gepasseerd bij notaris Johannes Twent, klerk van het secretarieel kantoor van de kolonie, I.J. van der Hoop, in aanwezigheid van getuigen) aangesteld als executeurs. Het ging hier om een vrijdomsbrief voor een tot slaaf gemaakte vrouw genaamd Johanna, die aan genoemde plantage toebehoorde en bij het testament haar vrijheid was toegezegd.

Beide verzoeken stonden geregistreerd in het Register van Verzoeken nummer 88, pagina's 2442 tot 2498. Na onderzoek van de bijlagen bleek dat de verzoeken naar behoren waren afgekondigd en dat er geen bezwaren tegen waren ingediend. Daarop werd het volgende besluit genomen:

Het Hof gaf de secretaris van de kolonie toestemming om de gevraagde vrijdomsbrieven af te geven, op voorwaarde dat eerst aan hem werd aangetoond dat de voorgeschreven bedragen waren betaald aan de daarvoor bestemde fondsen en aan de kas voor goede doelen, evenals de verschuldigde rechten.

Na het lezen van het verzoek werd de vergadering verdaagd tot de volgende dag.

Bekijk transcriptie 


Wilschult voldeed aan de eisen door de bijgevoegde stukken te sturen. Hij gaf te kennen dat hij graag de reis wilde aanvaarden met het schip de Friton, met schipper Scheij als gezagvoerder. De reders waren N. van Wobokens v. Looren uit Rotterdam. Het schip zou rond 2 oktober vertrekken.

Onderstaande lijst bevat gegevens van ambtenaar Johan Frederick Wendrik Schult, die bestemd was voor een reis:

Dit document werd naar waarheid opgemaakt in Delft op 8 september 1868 door Witschult.

Bekijk transcriptie 


Johan Maittiin Esche werd verklaard van gezonde constitutie en zonder kenbare gebreken door burgemeester Renst in Nederland. Dit gebeurde op grond van de wet van 15 augustus 1861.

Op 23 juli 1869 werd een verklaring afgegeven door Jan Sortendam, medisch dokter, wonende in Delft.

Op 24 juli 1869 verscheen Rup Gsezius bij de burgemeester van Delft om de handtekening van dokter Jan Sortendam te laten legaliseren.

Bekijk transcriptie 


23 januari 1744 werd in Kampen een volmacht afgegeven onder het stadszegel en met ondertekening van stadssecretaris C. Munts.

17 maart 1744 verklaarde schout en regter Jan Hixd Halskea uit Oldenzaal dat voor hem was verschenen Jan van Dyck uit Saasveld. Deze bekende van de erfgenamen van de kinderen van Swil Evers uit Borne goederen te hebben gekocht en ontvangen, namelijk een smidsblaasbalk, een brouwketel, 2 ketels en ander vaatwerk en boekstenen, samen voor een bedrag van 251 gulden. Hij beloofde deze jaarlijks te verzetten tegen 4 procent rente, totdat één van beide partijen opzegde met een opzegtermijn van een half jaar. Van Dyck verbond zijn persoon en goederen als onderpand, waaronder de aangekochte goederen zelf, een bruin en harig paard van 2 jaar oud, 3 koeien (waarvan 2 van 3 jaar en 1 van 9 jaar oud), een zwart paard van ongeveer 9 jaar oud, en zijn smidsgereedschap. Het document werd getekend door getuige H. Joan Nelant.

24 april 1744 kwam regter Joan Nelant uit Oldenzaal bij Geesken Luttekhuijs in Lossen. Zij was zwak van lichaam maar volkomen bij haar verstand. Bijgestaan door pastoor Henrie Stellen als voogd en in aanwezigheid van de heren D. G. J. Nietert en Albert ter Beke maakte zij haar testament. Zij stelde haar zus genaamd Jan Scheeuw aan als enige en universele erfgenaam van al haar nagelaten goederen. Wel bepaalde zij dat haar andere zus Swanne Luttekhuijs, de huisvrouw van Jan Joakman, haar leven lang het vruchtgebruik van de goederen zou genieten. Daarvoor moest haar zoon, de erfgenaam Jan Scheeuw, voorzien in kost en kleding voor zijn moeder. Na het overlijden van Jan Scheeuw en zijn moeder zou zijn stiefvader Jan Joakman zijn leven lang het vruchtgebruik krijgen van wat er nog over was van de nalatenschap. De erfgenaam kreeg wel de volledige bevoegdheid om na het overlijden van zijn moeder en na meerderjarig te zijn geworden de goederen te vervreemden of erover te beschikken naar eigen goeddunken. Geesken Luttekhuijs kon zelf niet schrijven en had geen zegel. Het testament werd ondertekend en gezegeld door pastoor Henr: Keller.

6 mei 1744 verklaarde regter Jan Nlant uit Oldenzaal dat voor hem en de assessoren G. Kistemaker en H. Adolphs waren verschenen O. Molhate en zijn vrouw uit Agelo (waarbij de vrouw optrad met toestemming van haar man), en Ger Plencke en zijn vrouw. Zij bekenden een stuk lan

Bekijk transcriptie 


Thomas Willett verscheen voor de schepenen van Amsterdam in Nieuw-Nederland. Hij handelde namens Ritzert Smitt junior, die woonde op Roodt Eijlandt (het oude noorden). Dit bleek uit een document dat 25 mei 1661 was opgesteld door notaris Mattheus de Vos en getuigen.

Thomas Willett verklaarde dat hij op basis van een eigendomsbrief van 4 juli 1645 (verleend door de directeur-generaal en raden van Nieuw-Nederland aan Ritzert Smitt) het volgende stuk grond overdroeg:

De beëdigd landmeter Jacques Cortelman had 13 juli 1661 gemeten dat het erf aan de zuid- en noordkant 34 voet lang was, aan de oostkant 79 voet en aan de westkant 78 voet.

Aan de zuidkant was het erf volledig bebouwd tot aan de erfgrens van Evert Duijckingh, zonder druppelrecht. Aan de noordkant was er 4 duim druppelrecht.

Het erf was vrij en onbelast, behalve de verplichte belasting aan de heer. Thomas Willett verklaarde namens Ritzert Smitt dat hij van Jan Hendricksz volledig betaald was voor de overdracht. Hij deed afstand van alle eigendomsrechten ten behoeve van Jan Hendricksz en beloofde hier niet tegen te zullen handelen.

Het document werd 15 juli 1661 ondertekend in Amsterdam in Nieuw-Nederland door Thomas Willett en de schepenen Timotheus Gabrijss en Johannes van Brugh.

Bekijk transcriptie 


Tybaut, bisschop van Luik, maakte een vergelijking met de gelijkenis van de verloren zoon uit de evangeliën. Net zoals de goedertieren vader zijn weggelopen zoon weer met open armen ontving en hem met feesten en nieuwe kleren eerde, boven zijn andere zoon die thuis was gebleven, zo wilde de bisschop de stad Mechelen weer ontvangen.

De burgemeesters, schepenen, gezworenen en de gemeenschap van Mechelen hadden lang onder een ander bestuur geleefd, hoewel ze daartoe gedwongen waren. Ze hadden zich afgewend van de bisschop en de kerk van Luik, maar keerden nu nederig terug. De bisschop wilde hen, net als de goedertieren vader in de gelijkenis, met bijzondere voorrechten, vrijheden en bescherming verzekeren en hen met vaderlijke genegenheid behandelen.

De bisschop kende hen de volgende rechten en regels toe, die zij vroeger onder zijn voorgangers als bisschoppen van Luik hadden gebruikt, met uitzondering van bepalingen over de gemeenschap en de vervanging van schepenen die aan hem en zijn kerk toebehoorden:

Bekijk transcriptie 


Cornelis de Hollande Smet heeft verkocht aan juffrouw Kathelinen Henincx, begijn ten behoeve van het convent van Heyst (voor twee derde deel) en juffrouw Yden, ook begijn ten behoeve van het convent van Ryemen (voor een derde deel), 3 Rijnse guldens jaarlijkse en regelmatige erfelijke cijns. De cijns bedraagt 20 stuivers voor elke gulden en verschijnt altijd op de twintigste dag van juli. De cijns rust op zijn huis met hof en grond gelegen op de Veemerct tegenover het kruis, tussen het erfgoed van Jan, zoon van wijlen Jans van Steenssele, aan de ene zijde en Henricx vanden Meere aan de andere zijde.

29 juli: Barble Mathys met Janne de Langhe, haar man, heeft erkend dat Jan Croone, Willem Spoelberch, Rommond en Anthonis Bellens, allen vanwege haar moeder haar voogden, haar wettige rekening en bewijs hebben gedaan van al het beheer van haar roerende en onroerende goederen tot op de dag van vandaag. Zij heeft hen daarvan als haar voogden kwijtgescholden, los, vrij en ledig verklaard.

10 juli: Meester Wouter Verscheers en Lysbetten Walsschaert, zijn vrouw, hebben beloofd en elk van hen afzonderlijk zal kosteloos en schadeloos vrijwaren Joes Vrients van de borgstelling die hij onlangs voor hem gedaan heeft jegens Vrancx voersoone van de Creeke in Zeelandt, aangaande het werk dat meester Wouter daar aangenomen heeft te maken volgens de inhoud van de documenten daarop gemaakt, en ook van de bedragen die Joes aangaande dat werk voor hen zal voorleggen. Hiervoor hebben de man en vrouw verbonden al hun roerende en onroerende goederen binnen de stad en vrijheid van Mechelen gelegen, die zij nu ter tijd hebben en hierna ook zullen hebben en verkrijgen.

24 juli: Gheerdt van Vunsenhoven en Margriete Spels, zijn vrouw, hebben te erfpacht gegeven aan Janne Nuwelaet, die men heet Wageman, en Margrieten Lemmens, zijn vrouw, een stuk van een hof houdende ongeveer een vierde deel van een dagwand gelegen op de Pennenpoel, tussen het erfgoed van Jan Wageman aan de ene zijde en Jan aan de andere zijde en aan het huis van Gheerdt en zijn vrouw, tussen het erfgoed van Jan Wageman aan de ene zijde en het erfgoed van Janne de Poirtere aan de andere zijde, zoals het stuk hof van het huis en hof van Gheerdt van Vingenhoven afgepaald is. Te bezitten op een erfelijke cijns van 5 schellingen groten Brabants, te betalen altijd te Kerstmis uitgezonder

Bekijk transcriptie 


11 januari 1593 verklaarden Maerten Ymryns en Timmerman voor zichzelf, en Dirick Adriaenssz als echtgenoot en voogd van Maritgen Quiryns, voor notaris Adriaen Willemsz in Haarlem dat zij zich borg stelden voor Neeltgen Maertens, de weduwe van wijlen Quirn Aenis van Noortich, hun moeder en schoonmoeder. De borgstelling gold voor de verkoop van een stuk land gelegen in Noortich, dat verkocht was aan Geuyt Diricx en Buyeman. Zij beloofden alle lasten die ooit door hun vader Omyn Adrissz op dat land waren gelegd, af te betalen en de koop vrij te maken van schulden. Zij verbonden daarvoor al hun bezittingen. Verder verklaarden zij dat zij Aemt Quiryns en Hemden, hun broer en zwager wonende in Outelyck Spenalicken, volmacht hadden gegeven om namens hen voor schout en schepenen van Noortich de borgstelling te ondertekenen. Zij beloofden alles na te komen alsof zij het zelf hadden gedaan. Dit gebeurde ten huize van de notaris aan de Spaarne, in aanwezigheid van getuigen Mathys Cornelis zeelmaker en Cen Pieters Jramp schippersknecht, beide poorters van Haarlem.

12 januari 1593 verschenen voor notaris Adriaen Willemsz in Haarlem enerzijds Fermyn Laurens, en anderzijds Jaques en Pieter vander Meulere. Laatstgenoemden waren gemachtigd door een volmacht gepasseerd voor burgemeester en schepenen van de stad Meenene op 3 januari 1592, namens Jan Del Mote en Bauduin Bove, die getrouwd was geweest met Jossine del Mote. Zij waren voogden en ooms van Lowys, Marie, Lanneken en Jozyne, kinderen van Fermyn, geboren uit wijlen Janneken del Mote, hun overleden zuster die ongeveer 13 jaar geleden gestorven was. Zij verklaarden het volgende te zijn overeengekomen over de erfenis die de kinderen toekwam na de dood van hun moeder:

Bekijk transcriptie 


Er werd gevraagd om gunstig te kijken naar zijn eed, omdat hij een man met vrouw en kinderen was die dit hard nodig had, en er niets op zijn dienst of gedrag aan te merken viel.

Vervolgens werd de rekening besproken die secretaris Hermannus Munnik had overgelegd. Deze rekening ging over de documenten, bewijzen en vrijbrieven waarvoor hij zegel- en expeditiegelden moest innen en verantwoorden aan de kas van de Compagnie. De rekening luidde als volgt:

Het betrof documenten, bewijzen en vrijbrieven die de secretaris had overgenomen toen hij het secretariaat van Samarang op zich nam, of sinds de rekening van zijn voorganger, de opperkoopman Willem Fockens, die 28 maart van het vorige jaar aan de raad was voorgelegd. Hij moest hierover zegel- en expeditiegelden verantwoorden aan de kas van de Compagnie.

Van zijn voorganger had hij overgenomen, volgens het raadsbesluit van 28 maart:

Verder waren uit Batavia ontvangen en aangerekend:

Bekijk transcriptie 


25 januari 1618 verschenen er verschillende personen voor notaris Gabriel Blomme in Haarlem. Het ging om Janneken Loryn, Louijs Loryn, Frederick Fredericxz (getrouwd met Hester Loryn), Fremyn, Abraham en Gabriel Cornelisz. Zij waren allemaal kinderen van Fremyn Loryn en Rosyntgen, en broers en zussen van Josyntgen en Joos Loryn.

Ze verklaarden dat ze de erfenis van hun ongetrouwde broer en zus Josyntgen en Joos Loryn, die in Haarlem waren overleden, in goede vriendschap onderling hadden verdeeld. Iedereen had zijn of haar deel ontvangen en was tevreden. Ze kwitschelden elkaar wederzijds en beloofden elkaar niets meer te zullen eisen uit deze erfenis.

In een aanvullende akte op dezelfde datum (25 januari 1618) kwamen Frederick Fredericxz (getrouwd met Hester Loryn) en de broers Fremyn, Abraham en Gabriel Cornelisz opnieuw voor de notaris. Zij waren kinderen van Fremyn Loryn en hun moeder was Josyntgen van der Cruyce, die in Haarlem was overleden.

Ze verklaarden in vriendschap overeenstemming te hebben bereikt over de verdeling van de erfenis van hun moeder Josyntgen van der Cruyce, en ook over wat ze geërfd hadden van Josyntgen Loryn (hun halfzus) en Joos Loryn (hun volle broer), die beiden ongetrouwd in Haarlem waren gestorven.

De verdeling werd als volgt:

  • Gabriel Cornelisz kreeg als zijn deel alleen een stuk grond met gebouw in de Kerckstraet in Haarlem, genaamd De Lasten. Hierop stond een schuld van 600 gulden kapitaal, waarvan jaarlijks rente betaald moest worden aan de stad Haarlem. Gabriel zou deze last op zich nemen.
  • Frederick Fredericxz (namens zijn vrouw Hester Loryn) en Fremyn en Abraham Loryn waren hiermee tevreden en werden met andere goederen vergolden.

Ze kwitschelden elkaar wederzijds en beloofden dit gestand te doen. Gabriel Cornelisz zou een behoorlijke overdracht van het huis krijgen zodat hij ermee naar eigen wil kon handelen. De getuigen waren Henrick Geerloffsz en Jan Vastersz, glazenmaker, beiden poorters van Haarlem.

Bekijk transcriptie 


De commissie van Financiën kreeg de volgende taken opgedragen:

  1. Het onderzoeken van de ontworpen begrotingen voor de stadsuitgaven, en proberen om zoveel mogelijk besparingen te vinden en deze aan de Raad voor te stellen.
  2. Het controleren van de rekeningen van de stedelijke ontvanger en zijn maandelijkse overzichten van inkomsten en uitgaven, en toezien dat alle stedelijke belastingen en inkomsten op de juiste manier worden geïnd en verantwoord.
  3. Het behandelen van aanvragen voor kwijtschelding en pensioenen.
  4. Het beoordelen van voorwaarden voor verhuur en verpachtingen.
  5. Het vaststellen van salarissen van stadsambtenaren.
  6. Het behandelen van voorstellen over de toewijzing van ambten, voor zover de stedelijke Raad daarvoor bevoegd was, en vooral het bepalen van hun salarissen.

Alle deze documenten werden in handen van deze commissie gesteld, zodat zij de Raad van advies en overwegingen kon voorzien. Fabri.

Bekijk transcriptie 


Op zaterdag 4 oktober om 8 uur 's avonds in het jaar 1625 verschenen voor notaris in Haarlem Abraham Loreijn, zoon van Fremijn, en zijn vrouw Judith van den Cruyce, dochter van Pieter. Zij waren burgers van Haarlem. Abraham Loreijn was ziek en lag te bed, maar zijn vrouw was gezond. Beiden waren geestelijk helder en konden goed spreken.

Zij verklaarden dat zij hun testament van 10 maart 1619, opgemaakt voor secretaris en notaris Michiel van Woerden, opnieuw bekrachtigden en goedkeurden. Er was echter één verandering: in plaats van 10.000 Carolus guldens zouden hun kinderen en hun nakomelingen van de langstlevende echtgenoot nog maar 8.000 Carolus guldens van 40 grote Vlaamse stuivers per stuk krijgen. Dit bedrag zou aan elk kind worden uitbetaald wanneer het zou trouwen, en niet eerder. Tot die tijd zou het geld bij de langstlevende echtgenoot blijven om de kinderen van op te voeden en te onderhouden. De langstlevende hoefde geen zekerheid te stellen of verantwoording af te leggen aan de weeskamer.

Het eerdere testament bleef verder volledig van kracht, behalve deze wijziging. Deze wijziging zou net zo rechtsgeldig zijn als het testament zelf, of anders als codicil volgens het recht van het land.

Dit werd gedaan in Haarlem in het huis van de notaris in de Koningstraat op bovengenoemde datum en jaar. Als getuigen waren aanwezig Anthonis Wiggers en Cornelis Pietersz, burgers van Haarlem.

Op dezelfde dag verschenen ook voor de notaris de heren Henrick van Berckenrode en Jesu van Napels, weesmeesters van Haarlem, als voogden over de kinderen van Annetgen Jacobs en over de 2 kinderen van Maritgen Jacobs, evenals over Jacob en Jonas Jacobsz, broers en kinderen van wijlen Jacob Jacobsz, tuinman.

Bekijk transcriptie 


Pieter Henricxs van Dijck, burger en inwoner van Haarlem, verscheen voor notaris Jacob Schoudt. Hij verklaarde dat hoewel Egbert van Bosvelt een schuld van 2.000 Carolus guldens en de jaarlijkse rente daarvan had veiliggesteld voor Nicolaes Jansz Verwer (oud-schepen) of mr. Aelbrecht vander Hooch en zijn compagnons, en daarbij land in Lisse en Houtrijk als onderpand had gegeven, Van Dijck zich toch nog borg stelde voor dit bedrag. Dit deed hij omdat er nog verschillende betalingen op het land in Houtrijk moesten worden gedaan. Hij verbond zich als hoofdelijke borg voor het kapitaal en de rente totdat alle openstaande termijnen betaald waren en het land daarvan bevrijd was. Hij verbond daarvoor zijn persoon en al zijn bezittingen. Dit gebeurde 2 december 1630 in Haarlem, in aanwezigheid van getuigen Davidt des Wattinnes (zijdelaken koper), Theunis Jansz (boekverkoper) en Jan Janssz (passementwerker uit Amsterdam).

Griete Willems Dochter, weduwe van Egbert Roeloffsz Thoen (in zijn leven bierdrager in Steenwijk), verscheen voor notaris Jacob Schoudt. Zij erkende schuldig te zijn aan Abraham Loreyn, brouwer in brouwerij De Drie Sterren in Haarlem, een bedrag van 1.060 Carolus guldens. Dit bedrag kwam voort uit geleverde Haarlemse bieren die haar overleden man had ontvangen. Zij had dit bedrag op 28 november 1630 met de brouwer verrekend. Van dit bedrag zou 1.000 guldens bij haar blijven staan als een doorlopende schuld, en de resterende 60 guldens zou zij direct betalen. Zij zou voortaan bier bij deze brouwer blijven aftappen, waarbij het één ging tegen het ander. Als zij ooit stopten met samenwerken, moest zij onmiddellijk al haar schulden aan de brouwer betalen volgens zijn register, waaraan zij volledig geloof beloofde te hechten. De 1.000 guldens moest zij terugbetalen in 3 halfjaarlijkse termijnen vanaf het moment dat de laatste bieren geleverd waren. Zij verbond daarvoor haar persoon en al haar bezittingen. Als extra zekerheid beloofde zij een speciale hypotheek te geven of haar moeder Hilletgen Willems of haar broer Lucas Willemsz Jongman (beide wonende in Steenwijk) als borg te stellen. Dit gebeurde 1 december 1630 in Haarlem, in aanwezigheid van getuigen Ghijs Jansz (schipper van Blockzijl) en Jan Arentsz (brouwersknecht en inwoner van Haarlem).

Op woensdag 27 november 1630, 's avonds omstreeks 21:00 uur, verschenen Pieter vander Beecke (linnenwevers) en

Bekijk transcriptie 


4 augustus 1926 verschenen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam om te trouwen: Cornelis Wilhelmus van Luijk, marinier, 26 jaar oud, geboren in de gemeente Hellevoetsluis, wonend in de gemeente Helder, meerderjarige, erkende natuurlijke zoon van Anthonia Bastiana van Luijk (overleden), en Susanna van Noorloos, zonder beroep, 17 jaar oud, geboren en wonend in Amsterdam, minderjarige, erkende natuurlijke dochter van Niesje van Noorloos, 39 jaar oud, zonder beroep, wonend in Amsterdam. De moeder van de bruidegom was aanwezig en stemde in met het huwelijk. De aankondiging van dit huwelijk gebeurde zonder problemen in Amsterdam en in de gemeente Helder op 24 juli. De ambtenaar vroeg bruidegom en bruid of zij elkaar als echtgenoten namen en alle plichten zouden vervullen die de wet aan het huwelijk verbindt. Na bevestigend antwoord verklaarde de ambtenaar in naam van de wet dat zij door het huwelijk aan elkaar verbonden waren. Als getuigen waren aanwezig: Klaas de Groot, smid, 21 jaar oud, en Andreas Cornelis George Geenen, koopman, 67 jaar oud, beiden wonend in Amsterdam.

4 augustus 1926 verschenen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam om te trouwen: Jacobus Mijndert Krap, chauffeur, 29 jaar oud, geboren en wonend in Amsterdam, gescheiden echtgenoot van Helena Wilhelmina Ikelaar, meerderjarige zoon van Pieter Jacobus Krap, 60 jaar oud, en Marianna Gezold, beiden zonder beroep en wonend in Amsterdam, en Jannetje Buth, zonder beroep, 28 jaar oud, geboren in de gemeente Middelharnis, wonend in Amsterdam, meerderjarige dochter van Cornelis Buth (overleden) en Hendrika Dupré, 58 jaar oud, zonder beroep, wonend in Amsterdam. De vader van de bruidegom en de moeder van de bruid waren aanwezig en stemden in met het huwelijk. De moeder van de bruidegom had volgens een overgelegd officieel document ingestemd met het huwelijk. De aankondiging van dit huwelijk gebeurde zonder problemen in Amsterdam op 24 juli. De ambtenaar vroeg bruidegom en bruid of zij elkaar als echtgenoten namen en alle plichten zouden vervullen die de wet aan het huwelijk verbindt. Na bevestigend antwoord verklaarde de ambtenaar in naam van de wet dat zij door het huwelijk aan elkaar verbonden waren. Als getuigen waren aanwezig: Cornelis Simons, tramconducteur, 39 jaar oud, en Cornelis van Zon, zwager van de bruid, kapper, 27 jaar oud, beiden wonend in Amsterdam.

Bekijk transcriptie 


25 januari 1921, 's avonds om 8 uur, bevond notaris Jacob Warmen Mildervanck de Blécourt uit Bloemendaal zich in het hotel (het voormalige raadhuis) in Overveen. Daar verscheen voor hem de heer Jan Heuperman, notarisklerk wonende te Bloemendaal, die optrad als mondeling gemachtigde van:

  1. Mejuffrouw Maria Anna Elisabeth van Eldik Thieme, zonder beroep te Bloemendaal
  2. De heer Johannes Milhelmus van Eldik Thieme, ingenieur, wonende te Rijswijk
  3. De heer Bernard Willem van Eldik Thieme, ingenieur, wonende te Gouda
  4. De heer meester Apollonia Elisa van Eldik Thieme, griffier bij het kantongerecht te Leeuwarden, wonende te Leeuwarden
  5. Mejuffrouw Hermance Carolina Antonica van Eldik Thieme, zonder beroep te Bloemendaal

De verschenen persoon verzocht de notaris in zijn hoedanigheid om over te gaan tot de voorlopige veiling of inzet van hierna te noemen onroerend goed. Dit moest gebeuren volgens de algemene voorwaarden die voorkwamen in de processen-verbaal van inzet en toeslag van respectievelijk 22 september 1915 en daarna door deze notaris waren opgemaakt en overgeschreven ten hypotheekkantore te Haarlem.

Bekijk transcriptie 


Schultz vroeg om nog een dag uitstel. De Raad stond dit toe ten aanzien van Verstecq en Champagnet. Schultz stemde in met het verzoek om het verzuim te zuiveren zoals bij de presentatie. Andriesen diende een memorie in, maar Schultz zag af van het indienen van een memorie en vroeg om een kopie van de memorie die de tegenpartij had ingediend.

De heer Anthonij Hellemans, schepen van deze stad, verscheen in dezelfde zaak om alsnog het verzuim van het indienen van een memorie te herstellen en vervolgens alsnog een memorie in te dienen.

De zaak was tegen de heren weesmeesters van deze stad, die in hoger beroep gingen bij de Raad van Appèl.

Tegen meester Iohannes Christoffel Schultz, advocaat aldaar, die ook in hoger beroep ging en eiser was in voornoemde zaak, om een repliek met argumenten in te dienen bij verstek.

De heer Jan Hendrik Doock, drost van de Bataviase Ommelanden, verscheen in de zaak. Meester Iohannes Christoffel Schultz, advocaat aldaar, was eerst gedaagde en nu eiser in de respectievelijke zaak, om daarin te produceren tegen de eiser die een rechtszaak had ingesteld en nu opnieuw in de zaak optrad.

21 december 1768: partijen. De Raad stond het toe.

Bekijk transcriptie 


Jan Berman, directeur bij de Rijkstelegraaf te Eefendijke, meldde zich 2 juli 1877 aan bij de Minister van Koloniën in 's-Gravenhage. Hij wilde examen doen voor de functie van adjunct-inspecteur bij de post- en telegraafdienst in Nederlands-Indië. Deze functie was bedoeld volgens een besluit van de Minister van Financiën van 8 juni 1877. Hij voegde de vereiste documenten toe aan zijn aanmelding.

Bekijk transcriptie 


5 januari 1887 schreven de heren commissarissen van het Vasteland Fonds ter aanmoediging van 's Lands Zeedienst te Amsterdam aan de minister van Koloniën in 's-Gravenhage. Zij lieten weten dat de kwekeling G. W. E. Esche, die bestemd was voor de gouvernementsmarine in Nederlands-Indië, van zijn reis met het schip Gebroeders Smit was teruggekeerd en nu ter beschikking van de minister werd gehouden.

Bij hun brief voegden ze een uitnodiging voor de kwekeling Esche, een door hem ingevulde stamlijst, en kentekens en modellen van de op te leggen tekens van rang met betrekking tot 1 februari. Ze vroegen of Esche al op enige wijze was voorzien voor het geval hij nu 21-jarig was geworden.

De brief was ondertekend door G. Alstbal als voorzitter en Wb. Schnit als secretaris.

Bekijk transcriptie 


6 maart 1857 werd in 's-Gravenhage een brief gelezen van Mejuffrouw S. Esche uit Amsterdam van 23 december. Er werd besloten dat Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië zou worden geschreven om de familie betreffende informatie te geven over de mogelijke ziekte en het overlijden van de gewezen 1e stuurman bij de Gouvernements Marine G. W. E. Esche, die uiteindelijk in dergelijke betrekking geplaatst was bij de dienst der bestrijding van de opiumsmokkelhandel ter zee.

Bekijk transcriptie 


Johannes Willem van den Dulk, controleur van de Brescaanse Tweeravery de Mssis, kreeg toestemming voor het legaliseren van zijn handtekening bij de resident van Treuinsan.

Johan Marthie Esche werd aangesteld als resident van Roeninsan en kreeg toestemming voor het legaliseren van zijn handtekening.

De resident van Pheribon tekende namens Dr. J. H. G. Sollewijn Gelpke, resident van Oleribon.

Secretaris Ordwyck was aanwezig bij het verzoekschrift.

Bekijk transcriptie 


20 mei 1643, omstreeks 9 uur voor de middag, verschenen voor notaris Gerard van Waey, toegelaten door het Hof van Utrecht, en de hiertoe gevraagde getuigen Wolphert Jansz van Arnhem, kleermaker en burger van deze stad, en Jannichhen Beeints van Helmont, zijn echtgenote, beiden bekend bij de notaris. Zij verklaarden tot voogden over hun onmondige kinderen benoemd, aangewezen en gesteld te hebben:

  1. de langstlevende van hen beiden, voor zover het enigszins nodig is
  2. Steven Jansz van Arnhem, zijn broer en burger van deze stad
  3. Antoni Berintsz van Helmont, haar broer en burger van deze stad, zowel samen als elk afzonderlijk, en de langstlevende van hen

Met de voorwaarde dat de langstlevende van de echtelieden de eerste en leidende voogd of voogdes zou zijn. Zij sloten hiermee uit de heren commissarissen ter zake van voogdijschappen van deze stad en allen anderen die anders op enigerlei wijze recht op het voogdijschap zouden kunnen hebben.

Bekijk transcriptie 



Volgende pagina

Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/