Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Hubrecht Henricxsz, trompetter en bleker van de graaf, en zijn wettige echtgenote Mechtelt van Enwick woonden in Haarlem. Op zondag 22 maart 1580 kwamen zij voor notaris Michiel Jansz van Woerden om hun testament te maken.
Zij verklaarden bij gezond verstand te zijn en wilden hun bezittingen regelen. Alle eerdere testamenten werden hierbij nietig verklaard.
In het testament werd het volgende geregeld:
Hubrecht Henricxsz en Mechtelt van Enwick verklaarden dat dit hun testament, uiterste wil en laatste wens was. Zij wilden dat dit na hun overlijden onverbreekbaar in alle punten werd nageleefd, of dit nu als testament, uiterste wil, codicil, gift wegens de dood of anderszins gold. Dit moest stand houden ongeacht waar hun goederen gelegen waren of welke privileges, gewoonten of verordeningen van enige landen of steden er eventueel tegen in zouden gaan.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4975225 / 81 Margriete van Hogensteyn had nog 27 pond Vlaams meer schuld dan het bedrag dat zij had ontvangen. Mogelijk zou de schuld met 1 pond Vlaams meer worden wanneer zij haar schuld zou betalen.
11 oktober 1595 verklaarde getuige Jasper Schamp, tafellakenweefder van ongeveer 32 jaar oud, op verzoek van Adriaen de Lange het volgende:
Getuigen waren aanwezig 14 oktober 1595: Lambertsz en Willem van Triere.
23 oktober 1595 maakten Hubrecht Henrixz, trompetter van de graaf, en zijn wettige vrouw Margriete Crox, beiden wonend in Haarlem, hun testament:
Als Hubrecht eerst zou sterven:
Als Margriete eerst zou sterven, legateerde zij aan Hubrecht het gebruik tijdens zijn leven van:
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4974437 / 258 Nicolaes Pouwelsz en Jacques de Clerck, beide burgers en inwoners van Haarlem, verklaarden op 27 september 1600 dat Hubrecht Geyndrixsz, trompetter, alle gelden had betaald aan Catelma Croops en haar kinderen. Dit bedrag was Hubrecht verplicht te betalen volgens het testament van de overleden Margriere Croocxs, die de zuster was van Catelma. Nicolaes en Jacques beloofden Hubrecht, zijn erfgenamen en nakomeling te beschermen tegen eventuele eisen hierover. Ze verbonden al hun roerende en onroerende goederen, zowel tegenwoordige als toekomstige, aan deze belofte. De akte werd opgemaakt ten huize van de notaris in Haarlem, in aanwezigheid van getuigen mr. Jan Bont en Willem van Trier, beiden burgers van Haarlem.
Op 28 september 1600 verschenen Jan Hamer, afkomstig uit het vorstendom Kleef, en zijn wettige echtgenote Heiligen van Dalen, dochter van Lambrecht, voor de notaris in Haarlem. Beiden waren gezond en bij hun volle verstand. Zij wilden over hun aardse goederen beschikken door het maken van een testament. Uit echtelijke liefde en andere goede redenen bepaalden ze dat indien een van beiden zou overlijden zonder kinderen uit hun huwelijk na te laten, en Jan Hamer als eerste overleed, zijn echtgenote Heiligen van Dale zou erven.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4974907 / 181 Hubrecht Heynricxz, die eerder getrouwd was geweest met wijlen Margriet Croocxs, en Nicolaes Pouwelsz, als man en voogd van Jacobmyntgen Fredericx (beiden poorters in Haarlem), kwamen voor een notaris en verklaarden elkaar volledig te hebben betaald.
Dit betrof alles wat ze elkaar schuldig waren volgens het testament van wijlen Margriet Croocxs, dat op 23 oktober 1595 in Haarlem voor een notaris en getuigen was opgemaakt.
Hubrecht erkende dat Nicolaes Pouwelsz hem goede en volledige rekening had gedaan van:
Er was alleen nog ongeveer 32 florins Pools als restant te innen in Danzig, die Hubrecht aan de broers- en zusterskinderen van zijn overleden vrouw had geschonken. Claes Pouwelsz zou hen dit bedrag uitkeren.
Hubrecht kwijtscheldde hiermee voor zichzelf en zijn erfgenamen Nicolaes Pouwelsz, diens vrouw en hun erfgenamen en nakomingen van alle verplichtingen.
Hubrecht Henricxz behield wel volgens het testament levenslang het gebruik van:
Verder zouden partijen elkaar niets meer te eisen of verwijten hebben.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4974706 / 138 3 januari 1597 werd er een huwelijkscontract gesloten tussen Hubert Henricxz, trompetter, en Mayken Hubrechts van Breda. Het contract werd opgesteld door notaris Michiel Jansz van Woerden, secretaris van de stad Haarlem.
De belangrijkste afspraken waren:
Het contract werd afgesloten in Haarlem ten huize van de notaris op de hoek van de Lange Bagijnestraat. Als getuigen waren aanwezig meester Jan Bont en Willem van Thier, beiden poorters en inwoners van Haarlem.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4974547 / 9 10 januari 1601 kwamen Ruth Laurens van Eyndegenen en Hubrecht Henricxsz Trompetter voor de notaris. Zij waren samen eigenaar van een huis met erf dat eerder eigendom was geweest van Connele van Zyl. Zij hadden het in 1593 gekocht van Pieter van Hondt, volgens een akte die op 1 februari 1593 in Haarlem was opgesteld.
De mannen verklaarden dat zij het huis en de toebehoren hadden verdeeld als volgt:
Ruth Laurens zou bovendien voor de verbeteringen aan Hubrecht Trompetter nog 550 gulden in contant geld betalen op mei 1601. De kosten voor het veertigste penning (belasting) en de akten zouden door beiden voor de helft worden betaald.
Beide mannen verklaarden hiermee tevreden te zijn en beloofden dit voor altijd na te komen. Dit werd gedaan in het huis van Ruth Laurens in de Goudsmidstraat in Haarlem. Als getuigen waren aanwezig Kersten Leuwens, burger van Haarlem, en Barthelt Hermanspoort, beide inwoners van Haarlem.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4974873 / 14 Voor de openbare notaris verschenen met getuigen erbij de eerbare Maijcken Zubrechts, de nagelaten weduwe van wijlen Hubrecht Henricxs trompetter, ongeveer 54 jaar oud, en Adriaentz en Jacobs, vroeger dienstmeid van de trompetter, ongeveer 30 jaar oud, wonende in de stad Haarlem. Zij verklaarden op verzoek van Gillis de Clercq, die getrouwd was met Lysbeth Inbrechts, en Roelant Hubrechts trompetter het volgende:
Zij stemden in met deze akte. Dit werd gedaan in Haarlem in het huis van de notaris in de Sint Jansstraat op 30 januari 1606, in aanwezigheid van Sybrant Janssoon en Thomas Claessoon, beide kleermakers en poorters of inwoners van dezelfde stad, als hiertoe verzochte getuigen.
In het jaar 1606 op 30 januari heeft Willem van Triere, openbaar notaris toegelaten bij het Hof van Holland, residerende binnen Haarlem, in aanwezigheid van genoemde getuigen, op verzoek van Pieter Adriaensz Toornburch, die getrouwd was met Anna, deze akte opgemaakt.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4975236 / 26 Op gisteren arriveerde het schip Nederhovst vanuit Palicol via Princquenemale en Batticolo met een lading balken, planken, spijkers en andere benodigdheden. Het schip was 17 januari vertrokken van Cormandel samen met de kat Opmeer, maar die laatste had als opdracht Pallia Catta aan te doen.
De lading vanuit Ceylon bedroeg slechts 20829 gulden en 4 stuivers en 3 penningen, omdat het schip door een zware storm was getroffen. Als God beter en vrediger tijden gunde, zou men het volgende jaar een groot retour gereed hebben en vanuit Gale kunnen verzenden.
De commandeur schreef vanuit Batticolo op 28 januari dat alles daar rustig en in goede staat was. De kat Jpesteijn, die 26 december met benodigdheden naar Arincquenemale was gestuurd, was daar 25 januari voorspoedig aangekomen. Men hoopte dat alle 3 de schepen nog zo vroeg klaar zouden zijn dat ze nog een tocht hierheen konden maken voor hout, waarmee men uit de nood zou zijn, vooral als Mallabaer ook zou bijdragen.
Vrienden uit Palicol schreven dat ze daar nog wel 2 fluitschepen aan hout voor hen klaar hadden staan. De schrijvers hadden eerder al laten zien hoe groot de dienst van deze katten onder dit gouvernement was en hadden verzocht om in plaats van hoekerschepen deze handige fluiten te krijgen. Dit verzoek werd opnieuw gedaan omdat:
Bekijk transcriptie NL-HaNA / 1.04.02 / 1302 / 1397 Gillis Triest, opperstuurman en tevens konstabel en opziener van de uitrusting te Jaffanapatnam, wilde graag dat de helft van zijn loon aan zijn vrouw Tryntje Hendrick in Rotterdam werd betaald. Jan Hendricus Blinck, ziekenbezoeker te Trincomalee, wilde hetzelfde voor zijn vrouw Magdalena Everts uit Medemblik. Samuel Raverteijn vroeg eerbiedig of zijn zuster Sara Havesteyn uit Amsterdam geld kon ontvangen, en David Butler, luitenant te Trincomalee, verzocht dat de helft van zijn gage aan zijn vrouw Sala te Amsterdam mocht worden betaald. Hiervoor moest een passende aantekening in de soldijboeken worden gemaakt.
De volgende bedragen waren dit jaar in de kas gestort om in het vaderland betaald te worden bij het wisselen van wissels:
Omdat in deze moeilijke tijd van oorlog de officieren die met deze hoeker meegingen zeer bereidwillig hun dienst hadden aangeboden om de belangrijke berichten onder Gods zegen over te brengen, werden zij in het algemeen en in het bijzonder de schipper Adriaen Andries, een waakzame hoeker en ervaren zeeman, aanbevolen. Er werd gehoopt dat zij bij goede gelegenheid met goedkeuring weer terug zouden mogen komen. Om de schipper meer te motiveren zijn werk te doen en het benodigde respect te krijgen (wat op de thuisreis zo nodig was), werd hij ruim voor het aflopen van zijn contract benoemd tot volwaardig schipper met een beloning van 60 gulden per maand. Men vertrouwde erop dat dit niet zou mishagen.
Het schip was ook goed voorzien van water, hout en proviand, zodat het zonder problemen de Kaap kon passeren als daar enige onrust werd aangetroffen.
Bekijk transcriptie NL-HaNA / 1.04.02 / 1302 / 1396 21 januari 1630: Ik, Jacob Jacobs, notaris, heb mij met de getuigen naar het huis van Jan Wutler, koopman in Amsterdam, begeven. Namens Jacques Thierij, ook koopman in Amsterdam, heb ik hem een originele wisselbrief getoond en aangeboden.
De wisselbrief was gedateerd 4 oktober 1629 en luidde dat Jan Wutler 42 pond aan George of diens vertegenwoordigers moest betalen na dubbele termijn, als volledige betaling voor goederen die hij had ontvangen. De wisselbrief was ondertekend door Jan Hopl en gericht aan Johan Butteler in Amsterdam. Op de achterkant stond dat de inhoud betaald moest worden aan James Terrie, koopman in Amsterdam, en de brief was ondertekend door George in Londen.
Ik, notaris, vroeg Jan Butler om snelle betaling van de wisselbrief. Hij antwoordde dat hij wegens gebrek aan geld niet van plan was om te betalen.
Daarom heb ik, notaris, namens Jacques Thierij formeel geprotesteerd tegen het niet betalen van de wisselbrief. Ik protesteerde ook tegen alle kosten, schade en rente, wissel en herwissel, met alle gevolgen daarvan. Dit alles kan door Jacques Thierij of zijn vertegenwoordigers gevorderd en teruggehaald worden van Jan Butler, de trekker en ondertekenaar van de wisselbrief, en alle anderen die hiervoor verantwoordelijk zijn, en op hun goederen, zoals volgens het recht en wisselgebruik hoort.
Dit gebeurde in Amsterdam in aanwezigheid van getuigen Joos Jacobs en Antho. Godin op 21 januari 1630.
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1937265 / 204 3 oktober 1838: Er werd afschrift verleend aan de Directeur Generaal van Financiën, de Algemene Rekenkamer, de Resident van Banka en de belanghebbende ter informatie en kennisgeving.
Er werd de brief gelezen van de Directeur Generaal van Financiën van 27 september nummer 110.
Er werd verwezen naar de resolutie van 16 december. Er werd besloten dat het bij besluit van 2 september toegekende wachtgeld aan ambtenaar H.D. van Dan, voormalig Resident van Semarang, 500 gulden per maand zou bedragen.
Afschrift hiervan werd gestuurd aan de Raad van Indië ter informatie. Ook werd extract verleend aan de Directeur Generaal van Financiën, de Algemene Rekenkamer en de belanghebbende ter informatie en kennisgeving.
Er werd het schrijven gelezen van J. Pietersen, weduwe van wijlen de 1e commies op het residentiebureau te Soerabaja, P.J. Esche. Zij verzocht om gratis overtocht naar Nederland als passagier 1e klasse voor haar zoon Johan Martin Esche.
Er werden de overwegingen en het advies bekeken van de Directeur Generaal van Financiën van 6 september nummer 16. Hierin stond dat volgens paragraaf 4 van het koninklijk besluit van 2 november 1834 nummer 6 (Indisch Staatsblad 1835 nummer 26) was bepaald dat wezen van ambtenaren en officieren recht hadden op transport naar Europa, zolang zij aanspraak hadden op toelagen uit de bestaande weduwen- en wezenfondsen. Volgens de Directeur Generaal zag dit niet alleen op wezen, maar kon dit ook van toepassing zijn op kinderen die deelgenoot waren van genoemde fondsen, waarvan de moeders nog in leven waren.
Er werd verwezen naar het besluit van 27 mei.
Er werd besloten om aan de zoon van verzoekster, Johan Martin Esche, ouder dan 12 jaar, gratis overtocht naar Nederland te verlenen aan boord van een particulier schip, voor rekening van het land, als passagier 1e klasse. Hij kreeg toestemming om tegen december te vertrekken en zich in Semarang in te schepen.
Bekijk transcriptie NL-HaNA / 2.10.01 / 2587 / 0043 27 maart 1918 verscheen Karel van Balen, bakker uit Haarlem, voor notaris. Hij verklaarde een schuld te hebben van 1.000 gulden aan de naamloze vennootschap "Beleggingbank Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende goederen en het ter leen verstrekken van gelden", gevestigd in Haarlem. Hij had dit geld op die dag geleend.
De voorwaarden van de lening waren:
De akte werd 28 maart 1918 geregistreerd in Haarlem. Er werd 131,25 gulden aan registratierecht betaald.
De eerste grosse werd uitgegeven op 4 januari 1923.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 5209552 / 194 8 maart 1631 werden in Haarlem bij notaris documenten opgesteld over netten die verpakt waren in een klein vat met nummer A. Dit vat zou vanuit hier naar Zeeland worden gestuurd en vandaar naar Londen. De aanwezigen boden elk voor hun deel aan dit te verzekeren.
20 maart 1631 verschenen op verzoek van Stijntgen Mathijs, de vrouw van Lambert Cornelisz Schouten (burgemeester van Wesp), voor notaris Jacob Schoudt in Haarlem 2 getuigen:
Beide getuigen verklaarden onder ede het volgende:
Jacob de Block verklaarde dat hij begin januari (de precieze dag wist hij niet meer) samen met Stijntgen Mathijs en Catharina Lambrecht Schout (haar dochter) vanuit Amsterdam met een zeilerschuit naar het veerschip naar Hoorn was gevaren om hen te begeleiden. Toen zij nog bij de zeiler lagen, kwam er een vrouw die aan Stijntgen Mathijs een pakje gaf, verpakt in grijs papier met een los briefje erop. De vrouw vroeg of zij dit aan de schipper in Hoorn wilde bezorgen. Aan boord gaf Stijntgen Mathijs het pakje aan Jacob de Block over om het aan de schipper te geven. De Block ging aan boord, vroeg waar de schipper was, en overhandigde hem het pakje toen deze (die bezig was rogge te laden aan de andere kant van het schip) naar hem toekwam.
Turqueau verklaarde dat hij op dat moment op het dek van het veerschip naar Hoorn stond. Hij zag en hoorde dat zodra Jacob de Block aan boord kwam, deze naar de schipper vroeg en hem (toen deze bij hem kwam) een pakje overhandigde dat in grijs papier was verpakt.
Beide getuigen boden aan dit alles verder te bevestigen wanneer daar om gevraagd zou worden.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 11983583 / 80 Daackwaelt en Asath van Meelle verklaarden dat zij de Janckwaert en Van Langen hadden gevraagd waarom de moeder van Van Langen daar niet aanwezig was. Janckwaert en Van Langen hadden geantwoord dat de moeder een ziek been had en niet aangekleed was, maar dat Janckwaert volledige toestemming van de moeder had. Zij verklaarden dat dit de waarheid was en wilden dit onder ede bevestigen.
Dit gebeurde binnen de stad op 10 mei 1638, in aanwezigheid van getuigen Jan Pietersz Semelsen en Frans Adriansz Kanevercop.
Verder werden genoemd:
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1937441 / 102 Op woensdag 18 november 1846 werd een akte opgemaakt in Haarlem, kantoor in de Groote Houtstraat wijk 1 nummer 26. De akte ging over een erfenis waarbij de eerststervende al zijn of haar bezittingen zou nalaten aan de ander, behalve het erfdeel dat volgens de wet aan anderen toekwam en waarover niet beschikt kon worden.
Bij de akte waren aanwezig als getuigen:
De akte werd na voorlezing door alle betrokkenen en notaris ondertekend. De akte werd geregistreerd te Haarlem op 18 november 1846 in deel 53 folio 8 vak 7. Er werd een recht van 4 gulden en 80 cent betaald, met opcentiem 6 gulden en 62,5 cent voor 2 bladen.
Op 18 november 1846 (nummer 7252) werd een volmacht opgemaakt. Voor notaris Aegidius Walaardt Sacré te Haarlem verschenen in hun hoedanigheid als regenten van het oude Mannenhuis te Haarlem:
Zij gaven volmacht aan Jan Ernst Brinkman, makelaar te Haarlem, om uit hun naam de overschrijvingsbiljetten te tekenen en in te leveren bij het Grootboek der Nationale Schuld te Amsterdam. Dit was nodig voor het overdragen van alle kapitalen die in het grootboek stonden ingeschreven, zowel in de nationale werkelijke rentgevende als uitgestelde schuld, op naam van Johannes David.
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 1972 / 87 / 0490 Op 29 december 1633 verscheen voor notaris Jacob Jacobs de eerzame Cornelis Lamberts Schouep, de aanstaande bruidegom. Hij werd bijgestaan door zijn vader Lambert Cornelis Schouep, zijn oom Lambert Cornelis Schouep, zijn neef Matthys Lamberts Schouep, en zijn schoonbroers Joost Claesz, Jacob de Bloe en Adriaen Oliviers. Aan de andere kant stond de aanstaande bruid Barbara Jacobs Leeuws, bijgestaan door haar vader Jacob Leuw, haar moeder Gertgen Jacobs en haar oom Ameldonck Leuw.
Zij verklaarden dat tussen de aanstaande bruidegom en bruid een huwelijk was afgesproken, met de volgende huwelijkse voorwaarden:
Het document werd ondertekend door de aanstaande bruidegom, de bruid en hun familieleden en assistenten.
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1937278 / 256 Sijns dochter, de zuster van de testatrice, zou na haar overlijden, indien ze kinderloos is, samen met haar medestanders 100 Carolusguldens ontvangen. Dit geld zou voor het kind naar de weeskamer van de stad gebracht worden en daar blijven tot het meerderjarig werd. De langstlevende echtgenoot mocht als legaat 25 guldens uitkeren uit de goederen binnen de stad en binnen het Enkhuis, naar eigen goeddunken van de gildebroeders, zonder dat iemand daar bezwaar tegen kon maken en zonder dat daar een inventaris voor opgesteld hoefde te worden.
Wanneer de langstlevende echtgenoot zou overlijden, zou al het onverteerde vermogen na betaling van schulden en lasten naar de zuster van de testatrice gaan, de helft voor haar en de helft voor haar nakomelingen. Degenen die volgens de erfopvolging het meeste recht hadden, zouden als erfgenamen worden aangewezen.
Op een niet nader genoemde dag werd dit testament opgesteld binnen Haarlem ten huize van de notaris in de Sint Jansstraat. Als getuigen waren aanwezig de eerbare Dicce Jansz, kleermaker, en Pieter Martsen, tabakverkoper, beiden poorters van de stad. Zij tekenden samen met de notaris Willemsen.
De notaris D. van Crien bevestigde dit in 1637 in juni.
In het jaar 1628 op de laatste dag van november verschenen voor notaris in Haarlem de volgende personen:
Zij verklaarden met elkaar huwelijksvoorwaarden te zijn overeengekomen:
Bekijk transcriptie NL-HlmNHA / 4975501 / 220 Matthijs Lambertsz Schouten, de aanstaande bruidegom uit Veesp, kwam samen met zijn vader Lambert Cornelisz Schoute en zijn zwager Joost Claesz Ansloo. Aan de andere kant kwam Lijsbeth Jacobs Leeuws, de aanstaande bruid, samen met haar vader Jacob Leeuw, haar broer Amedonck Leeuw en haar oom Theunis Govertsz uit Slincke.
Op 7 mei 1636 verschenen zij voor notaris Jacob Jacobs. Zij verklaarden dat tussen de aanstaande echtelieden een christelijk huwelijk was afgesproken, onder de volgende huwelijkse voorwaarden:
De aanstaande echtelieden beloofden deze voorwaarden na te komen en het huwelijk zo spoedig mogelijk te laten bevestigen.
Het document werd ondertekend door Mathijs Lambertsz Schouten, Lijsabeth Jacobs, Lambert Cornelis Schout, Joost Claesz Ansloo, Jacob Leeuwen, Gaerten Jacosz, Ameldonck Leeu en Theunis Sleken.
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1937266 / 181 4 januari 1639 kwamen voor de notaris: de eerbare meester Jan van Neck, secretaris bij de Admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier, weduwnaar van wijlen Griet Jans, als toekomstige bruidegom. Hij werd bijgestaan door Cornelis van Neck en Meulenwerft, oud-schepen van de stad Hoorn. Aan de andere kant stond Neeltje Lamberts, weduwe van wijlen Joost Claesz Ansloo, als toekomstige bruid. Zij werd bijgestaan door haar vader Lambert Cornelisz Schouten, burger van Schoten, haar broers Cornelis, Matthijs en Ghijsbert Schouten, en haar zwager Jacob de Block.
De aanwezigen hadden besloten tot Gods eer en voor hun zielenheil een christelijk huwelijk aan te gaan onder de volgende voorwaarden:
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1510469 / 23 Willem Hendricksz Verwer en zijn broer Hendrick Claesz, ook verwer, beide burgers van Amsterdam, verklaarden dat zij de rekeningen hadden opgemaakt over hun gezamenlijke bedrijf in het verven van blauw laken. Ze hadden de winsten en verliezen berekend vanaf het overlijden van hun moeder Grietgen Cornelis tot 1 januari jongstleden. Hieruit bleek dat Hendrick Claesz na een zuivere afrekening van kapitaal en winst in totaal 12.000 carolusguldens toekwam.
De regelingen waren als volgt:
Wat betreft de 12.000 gulden die Hendrick Claesz op 1 januari jongstleden zuiver toekwamen: hij had dit bedrag in het bedrijf gelaten om daarmee voor een bepaald deel in hetzelfde bedrijf deel te nemen en winst en verlies van God te verwachten, zolang als de compagnons of één van hen dit wilden, en langer.
Beide broers verklaarden zeer tevreden te zijn met deze afrekening en vereffening. Ze beloofden deze geldig te houden en voor altijd ongeschonden te laten. Daartoe verbonden zij hun personen en goederen onder dwang van alle rechten en rechters, zonder list. Dit gebeurde in Amsterdam.
Voorts verscheen Lambert Cornelisz Schouten, burgemeester van Weesop. Hij verklaarde en getuigde dat hij omstreeks eind oktober of begin november jongstleden samen met de verzoeker achter de oude kerk in Amsterdam in de herberg genaamd Emaus ongeveer 20 lasten Moskovisch gedroogde gerst had gekocht van Jan Cornelisz van der Aen, koopman in Amsterdam. Dit gebeurde op basis van een monster of proef die de verkoper had getoond, die er heel goed uitzag. De verkoper had verklaard dat er geen 2 korrels achterbleven.
De getuige had de helft van de 20 lasten naar huis gehaald en daarvan anderhalve last overgedaan aan zijn buurman Dirck Elbertsz, moutmaker. Toen deze voor een proef begoten werd, bleek de gerst niet goed te zijn en wilde niet groeien zoals het hoorde. Daarop was de getuige naar Amsterdam gegaan bij de verkoper en had hem dit aangezegd. De getuige verklaarde dat hij met de verkoper had afgesproken dat deze de gerst die de verschijner nog droog had gehouden, in Amsterdam op eigen kosten zou leveren, wat hij ook had gedaan, en dat hij de reeds betaalde droge gerst terug had gerestitueerd na aftrek.
Dit gebeurde in Amsterdam op 5 [datum verder niet ingevuld] in het jaar 1630, in aanwezigheid van Harmen Hendricks
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1510369 / 48 Salomon de Vogel, beëdigd makelaar, heeft aan de insinuant 20 korven goed Malgoms rosijn verkocht: 14 korven gewoon voor 8,5 gulden per korf en 6 korven van de beste kwaliteit voor 10 gulden per korf, contant. Dit gebeurde onder de voorwaarde dat de insinuant het rosijn eerst zou bekijken, en als het hem beviel, zou hij het ontvangen. De koop was dus niet definitief totdat de insinuant het rosijn had gezien en goedgekeurd. De geïnsinueerde had daarom geen recht om het naar hem toe te sturen. Toch stuurde de geïnsinueerde diezelfde avond het rosijn naar het huis van de insinuant, terwijl deze afwezig was en het niet had gezien. Toen de insinuant 's avonds laat thuiskwam en de volgende morgen het rosijn bekeek, vond hij het van zo slechte kwaliteit dat hij het niet wilde en het ook niet leverbaar was. Daarom deelde de insinuant diezelfde dag op de Beurs aan de geïnsinueerde mee dat hij het rosijn niet wilde hebben en het zou laten ophalen. Omdat de geïnsinueerde hiermee niets deed, wilde de insinuant het rosijn terugsturen. Als de geïnsinueerde weigerde het aan te nemen, zou de insinuant het voor diens huis laten neerzetten op diens risico. Mocht de geïnsinueerde het weer terugsturen, dan zou de insinuant het niet aannemen. De insinuant protesteerde tegen alle kosten, schade en rente die hiermee te maken hadden. Toen het rosijn voor het huis van de geïnsinueerde werd gebracht, antwoordde deze dat hij het rosijn niet kende. Dit gebeurde in Amsterdam, in aanwezigheid van getuigen Roelandt Bernasij en Herman Boeckas, inwoners van de stad, op 9 december 1643.
Op een andere datum heeft notaris Frans Uijttenbogaert, toegelaten bij het Hof van Holland en wonend in Amsterdam, zich met de hieronder genoemde getuigen vervoegd bij Abraham Pelthansz, koopman in de stad. Namens Gijsbert Schouten, die optrad voor zijn vader Lambert Cornelisz Schouten en Dirck Bosch, eveneens kooplieden aldaar, werd het volgende geïnsinueerd: Gijsbert Schouten, handelend voor zijn vader Lambert Cornelisz Schouten en Dirck Bosch, vroegen via notaris en getuigen aan Abraham Pelthansz om onmiddellijke betaling in toegestaan geld van 2.191 gulden en 8 stuivers. Dit bedrag was als volgt verdeeld: aan Schouten 620 gulden en aan Bosch 1.570 gulden en 8 stuivers. Het betrof het restant van bepaalde betalingen die Pelthansz had beloofd voor een kavel land gelegen in Watergraafsmeer alias Diemermeer, zoals bleek uit de koopbrief. Bij het uitblijven van betaling in toegestaan geld protesteerden de insinuanten tegen alle kosten, schade en rente die zij al hadden geleden of nog zouden lijden. Zij eisten dat Pelthansz over de 2.191 gulden en 8 stuivers rente zou betalen van 8 proc
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 1936850 / 33 22 augustus 1963 verscheen Iman Franciscus van 't Hek, aanspreker, 56 jaar, wonende te Amsterdam, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam. Hij verklaarde dat op 21 augustus 1963 om 5:00 uur in de gemeente Amsterdam was overleden: Lodewijk Koppijn, zonder beroep, 83 jaar, geboren te Amsterdam, wonende te Amsterdam. Hij was echtgenoot van Hendrika Johanna Meijer en was eerder gehuwd geweest met Alida Johanna Gill. Hij was zoon van Christoffel Koppijn en Johanna van der Weg, beiden overleden. De aangever verklaarde uit eigen wetenschap van het overlijden op de hoogte te zijn.
22 augustus 1963 verscheen Willem Sondag, incasseerder, 48 jaar, wonende te Amsterdam, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam. Hij verklaarde dat op 21 augustus 1963 om 4:10 uur in de gemeente Amsterdam was overleden: Max Friedrich Wilhelm Wendt, zonder beroep, 65 jaar, geboren te Amsterdam, wonende te Amsterdam. Hij was echtgenoot van Johanna Cornelia Elisabeth de Wolff en zoon van Otto Hugo Max Wendt en Maria Petronella Broekhuijsen, beiden overleden. De aangever verklaarde uit eigen wetenschap van het overlijden op de hoogte te zijn.
22 augustus 1963 verscheen Louis Bakker, uitvaartleider, 56 jaar, wonende te Amsterdam, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam. Hij verklaarde dat op 22 augustus 1963 om 5:00 uur in de gemeente Amsterdam was overleden: Joseph van Pareen, zonder beroep, 8 jaar, geboren te Amsterdam, wonende te Amsterdam. Hij was zoon van Matthijs Gerardus van Pareen en Wilhelmina Elisabeth Papavoine, beiden zonder beroep en wonende te Amsterdam. De aangever verklaarde uit eigen wetenschap van het overlijden op de hoogte te zijn.
22 augustus 1963 verscheen Willem Sondag, incasseerder, 48 jaar, wonende te Amsterdam, voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam. Hij verklaarde dat op 21 augustus 1963 in de gemeente Amsterdam was overleden: Johannes Cornelis Schouten, zonder beroep, 90 jaar, geboren te Amsterdam, wonende te Amsterdam. Hij was achtereenvolgens gehuwd geweest met Sara Catharina de Graad en Flora Christina Cornelia Siemons. Hij was zoon van Johannes Cornelis Schouten en Dina Hoevenberg, beiden overleden. De aangever verklaarde uit eigen wetenschap van het overlijden op de hoogte te zijn.
22 augustus 1963 verscheen Willem Sondag, incasseerder, 48 jaar, wonende te Amsterdam, voor de ambten
Bekijk transcriptie NL-AsdSAA / 2433411 / 39 19 oktober (jaartal niet vermeld). Pieter Steijns en Johanna Heilmans, getrouwd en beiden zonder beroep, wonende in Klimmen, verkochten namens zichzelf en als gevolmachtigden. De man handelde namens zijn vrouw en ook als gemachtigde volgens een onderhandse akte van:
Zij verkochten aan Hubert Bertholet, mijnwerker, wonende in Klimmen, ongehuwd:
De verkoop betrof alleen het aandeel van de vrouw in de inboedel. Het onder punt 1 genoemde perceel behoorde toe aan de echtlieden Steijns-Heilmans en aan de lastgevers, voor zover die daarop rechten zouden kunnen laten gelden. Het onder punt 2 genoemde perceel behoorde alleen aan de genoemde lastgevers toe.
Bekijk transcriptie NL-MtRHCL / 09.009 / 9221 / 0333 Januarij moest meteen de plek aanwijzen waar zij gevangen zat. Zij beweerde bij hem niet te zijn geweest en dat ze dat alleen had gezegd om van de neppijn verlost te raken, die haar helemaal niet was aangedaan.
Het is waar dat de persoon in kwestie het genoemde meisje wegens haar brutaal gedrag een verdiende straf met zweepslagen op haar blote billen heeft laten geven. Ze werd vastgehouden maar niet op een ladder gebonden. Dat zij op dat moment zwanger was, is haar eigen schuld, want de persoon in kwestie en niemand van zijn huishouden wist daarvan. De echtgenote van de persoon in kwestie had haar meer dan 1 keer gevraagd of ze het moest laten nakijken als ze in zulke omstandigheden was, om niet verlegen te zijn, maar dat heeft zij niet gedaan.
Men gelooft dat volgens de verklaring bij het bewijsstuk Lit F de verklaarder het meisje zwanger heeft bevonden, waar de persoon in kwestie echter niet van wist en ook niet van kon weten. Er werden ook nog blijkende en schadelijke littekens van een eerder toegepaste stok gevonden, terwijl zij volgens getuigen pas korte tijd daarvoor gevangen hadden gezeten. Maar wat de oude littekens betreft...
Bekijk transcriptie NL-HaNA / 1.04.02 / 10970 / 0852 Lea had geklaagd over slechte behandeling. Ze verraadde zichzelf door te beweren dat ze alleen had gezegd dat ze met Januarij samen was geweest omdat ze van pijn verlost wilde worden. Ze stelde dat die pijn bestond uit het feit dat ze met achter haar rug samengebonden handen aan een balk was opgehesen, zodat haar tenen de grond maar net konden raken.
Het was waar dat zowel zij als de slaaf Januarij met achter hun rug uitgebonden handen aan een balk waren vastgemaakt, maar dit was om te voorkomen dat ze zichzelf weer los zouden maken en opnieuw weg zouden kunnen lopen voordat ze hun welverdiende straf hadden ontvangen en hadden verteld waar ze zich hadden opgehouden en waar ze eten vandaan hadden gehaald.
Nooit waren deze of andere slaven door de gedaagde op die manier opgehesen, zoals de slaven hem wilden beschuldigen. De eiser bouwde alleen op de praatjes van die slaven en wilde hem het gebruik van foltering ten laste leggen.
Gelukkig had een van de buren van de gedaagde, Jacob van der Merwe, dit precies mee aangezien. Hij kon in de verklaring nummer 2 onder ede bevestigen dat hij die slaven, genaamd Januarij en Lea, vast had zien staan met hun voeten op de grond.
Welk verstandig mens zou nu geloven dat de meid Lea, terwijl de jongen Januarij en...
Bekijk transcriptie NL-HaNA / 1.04.02 / 10970 / 0851 Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/