Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Op de school in Mallabar waren er
Er zijn 3 documenten met verhoren:
Deze documenten zijn geregistreerd en aan de rechtbank voorgelegd in Batavia op 26 mei 1750. Het document is ondertekend door H.Z. van Suchteleen. De kopie is gemaakt in Batavia op 5 maart 1750.
Op 24 maart 1750 werd een verzoek ingediend over de brutale daden van een koetsier genaamd Leo, die een slaaf was van de opperkoopman Aart Peeper. Leo had zowel de kinderen als de persoon van de inlandse burger Adam Andriesz aangevallen. De waterfiscaal Henricus Jacobus van Suchtelen, die ook tijdelijk advocaat-fiscaal van India was, verzocht om Leo gevangen te nemen. Dit verzoek werd goedgekeurd en genoteerd in het strafrechtelijke register.
Op 26 maart 1750 overhandigde waterfiscaal Henricus Jacobus van Suchtelen een verklaring aan de raad, samen met verschillende documenten. Deze verklaring was gericht aan de president Reinier Stapel en de andere leden van de rechtbank van het kasteel. Bij de verklaring waren twee getuigenverklaringen gevoegd:
Deze verklaringen waren opgesteld in aanwezigheid van klerk Pieter Brandenburg.
In het jaar 1765 vertrok het schip Ietlust van de Kamer Zeeland naar Oost-Indië. Aan boord waren verschillende bemanningsleden, waaronder:
De bemanning bestond uit verschillende rangen zoals matrozen, soldaten, bootslieden, korporaals, ondertimmermannen en bosschieter (kanonnier). Ze kwamen uit verschillende plaatsen waaronder Antwerpen, Veere, Gent, Groningen, Marseille en Canton.
Op 28 augustus 1787 verscheen voor notaris Adrianus van der Most in Schiedam de eerste schipper Sybrand Olssen van het oorlogsschip genaamd Schiegecommandam, dat lag bij Hellevoetsluis. Hij gaf toestemming aan apotheker Jacobus Reijnier Leivis om namens hem geld te innen bij de Admiraliteit op de Maas. Dit geld bestond uit:
Deze machtiging kon alleen ingetrokken worden als eerst alle verschuldigde bedragen aan Leivis waren betaald. De akte werd ondertekend in aanwezigheid van getuigen Jacob de Merre en Simon de Merre.
Op 25 juni 1674 verschenen voor notaris Adriaen Lock in Amsterdam de kooplieden Pieter en Arnout van Uchelen. Ze gaven volmacht aan Francois Elison en Pieter Vootorijn, kooplieden in Londen, om:
Als getuigen waren aanwezig Dirck Jouws, Joannes Boelenen, Pieter van Uchelen, J. Boelensz, Almont van Jeklen en J. Tomo.
Johan Victoryn, een handelaar uit Londen, verscheen samen met anderen voor notaris Wilhelmus Sylouis op 13, 14 en 29 december 1690 en 24 augustus 1691. Hij was de meerderjarige zoon van Pieter Victoryn en Sara Dalet en erfgenaam van zijn tante Margareta Victoryn (weduwe van Francois Elison).
De volgende personen waren bij deze zaak betrokken als erfgenamen:
Deze erfgenamen hadden allemaal verschillende aandelen in de erfenis van Josina Dirks Backers en Johan Elison.
Op 5 januari 1668 ging notaris Adriaen Lock met getuigen naar Elias Sandra de Oude, een koopman in Amsterdam. Hij vroeg namens kooplieden Henri en Charles Gerards om een wisselbrief te accepteren. Deze wisselbrief was gericht aan Elias Sandra de Jonge.
Elias Sandra de Oude weigerde de wisselbrief te accepteren omdat de opsteller van de brief niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De notaris maakte hier bezwaar tegen en eiste vergoeding van alle kosten en schade.
De wisselbrief zelf was geschreven in Nantes op 8 december 1667. Melchisedec Sandra vroeg daarin aan Elias Sandra de Jonge om 500 gulden te betalen aan George Rooge.
De getuigen waren Benjamin Clajes Mar Enkel en Dirck Touw.
Dit is een huwelijkscontract uit Utrecht van 19 juni 1629. Het legt vast dat:
Het contract is ondertekend door Pieter de Kooninck, Geertrut van Berck, Pieter Sabe, Adam van Lexch, G.G. Gemys (notaris), en Catharina Trijntge Visschers (huisvrouw van Adam van Berten).
Op 19 december 1626 verscheen Hendrick Willemsz voor notaris Valm Anthijsz. Willemsz verklaarde dat hij als oppertimmerman zou varen naar Oost-Indië met het schip Utrecht. Hij gaf volmacht aan Neelthen Cornelis om tijdens zijn afwezigheid:
Als getuigen waren aanwezig Barent Jansz, Jan Jansz en Abel Arentsz (beëdigd makelaar).
Later in het document worden verschillende landeigenaren genoemd bij de Bijlmermeer, waaronder Piet Toll, Marrij Pieters, Willem Cornelisz, Sijmen IJsbrantsz, Claes Cornelisz, Cornelis Corssz, Jan Cornelis, Bruijn Jansz en Dirck Claesz. Deze personen hadden te maken met dijkgraaf Harmen Keulingh van de Bijlmermeer over betalingen voor afgegraven land.
Deze zaak was op 27 april behandeld door advocaat Jan de Witte, Jan van Vlooswijck en Reijer Cornelisz. Het Hof van Holland gaf op 28 oktober een uitspraak, gevolgd door een zitting op 30 oktober onder raadsheer Reijnier van Xsijn.
Op 14 december 1632 maakte de zieke handelaar Mattheus Huijbrechts uit Amsterdam zijn testament. Hij was nog goed bij verstand. Hij verklaarde het volgende:
Ook bevatte het document huwelijkse voorwaarden tussen Jan Haeghe en Grietgen Hooft. Ze zouden geen gemeenschap van goederen hebben. Als Jan eerst zou overlijden, kreeg Grietgen 12.000 gulden. Dit gold ook voor haar kinderen als zij eerst zou overlijden. Als Grietgen zonder kinderen zou overlijden, kregen haar erfgenamen alleen haar eigen bezittingen en sieraden.
Op 7 juli 1655 verschenen voor notaris Adriaen Lock twee kooplieden uit Amsterdam:
Zij verklaarden onder ede, op verzoek van koopman Frans Pardicque, dat zij op 24 maart 1655 via makelaar Elias Sandra 50 vaatjes met witte Goudse vijgen hebben verkocht en geleverd. In totaal waren dit dus 100 vaatjes voor een prijs van 9,875 gulden per 100 pond, te betalen binnen 14 dagen met een half procent korting.
De getuigen bij deze verklaring waren notarisklerk Vuis en Hendrick Jaspersz.
Louis Craijers moet aan Gustavus Smit voor de kost, drank en lesgeld van Melchisedech Cocq elke 6 maanden gedurende 2,5 jaar 60 gulden betalen. Dit moet steeds aan het begin van elk half jaar gebeuren, zoals in het eerste contract staat. Ze beloven dit na te komen volgens de wet. Dit werd vastgelegd in Amsterdam in aanwezigheid van Elias Sandra, de oudoom van Melchisedech Cocq, en de getuigen Claes Mars en Dirck Touw. A. Lock was de notaris.
Op 12 november 1632 heeft Jacob Jacobs samen met getuigen bij Hieronimus Hestes, een koopman in de stad, het volgende meegedeeld aan de door de stad aangestelde curator van de failliete boedel van Elias Sandra.
Elias Sandra had voor zijn faillissement opdracht gegeven aan Guillaume Henri, een koopman uit Rochelle in Frankrijk, om voor hem ongeveer 35 ladingen haver te kopen en per schip naar deze stad te sturen. Guillaume Henri heeft deze haver gekocht en verscheept met het schip van Jan Claesz Broker.
Omdat Elias Sandra failliet is gegaan en het schip met de 35 ladingen haver nu voor de stad is aangekomen en gelost moet worden, vraagt de aanmelder aan de curatoren om:
Als de curatoren dit niet direct toezeggen, zal de aanmelder de haver zelf laten lossen en de vrachtkosten en andere onkosten betalen uit de opbrengst van de haver, voor zover die opbrengst dat toelaat.
Op 3 mei 1697 ging notaris Dirck vander Groe met getuigen naar Elias Sandra, vader van Elias Sandra de Jonge, op verzoek van koopman Elie den Pommares uit Amsterdam. Ze verzochten hem een wisselbrief te accepteren die voor zijn zoon bestemd was. De vader antwoordde dat zijn zoon ziek was en de wissel niet zou accepteren zonder advies. De notaris protesteerde namens de opdrachtgever tegen deze weigering en eiste vergoeding van:
Dit gebeurde in Amsterdam in aanwezigheid van getuigen Albert Reynst en Wouter Schuirman. De wisselbrief was gedateerd op 14 april 1677 uit Ardoure en was voor een bedrag van 60 pond sterling, te betalen aan Daniel Porten.
Op 12 januari 1675 ging notaris Adriaen Lock samen met getuigen naar Elias Sandra de Jonge, een handelaar in Amsterdam. Dit was op verzoek van Jacob, ook een handelaar in de stad. Ze vroegen Elias Sandra de Jonge om een wisselbrief te accepteren.
Elias Sandra de Jonge weigerde de wisselbrief te accepteren omdat hij geen toestemming had van de persoon voor wiens rekening de wissel was uitgeschreven.
De notaris heeft daarom formeel bezwaar aangetekend tegen Elias Sandra de Jonge vanwege:
Dit gebeurde in Amsterdam in aanwezigheid van getuigen Dick Touw en Pieter van Lodesteyn.
Op 24 juni 1672 werd een boekhouding gemaakt van het erfhuis van Hemmerick. Er waren twee ontvangsten:
Jacobus Heijmerick en Benjamin Heijmerick, ook namens Gijsbert Igrom (getrouwd met Anna Maria Heijmerck), hebben verklaard de berekening van Johannes Basse te hebben nagekeken en goed te keuren. Het eindresultaat was 889 gulden, 29 stuivers en 17 cent meer ontvangsten dan uitgaven.
Adriaentgen Jacobs Schoenriem, weduwe van Adriaen Adriaenssen van der Horst de Jonge, heeft samen met haar schoonvader Adriaen Adriaensz van der Horst de Oude als voogden over haar minderjarige kinderen, haar schoonvader gemachtigd om aan Cornelis Duercant en Catharina van Diemen een huis te verkopen. Dit huis lag in Hogelanden en liep van de Vecht tot aan de Kolleweide. De verkoopakte was gedateerd op 12 maart 1662.
Het huis werd verkocht met de volgende voorwaarden:
Op 12 december 1730 in de stad Cochim werd over een stuk grond gesproken. Sal Patnaba had laten weten dat er een nieuwe plek en een goede tuin was aangewezen aan een Nederlandse vertegenwoordiger om daar een handelspost te bouwen. Ze waren hier dankbaar voor, maar vroegen wel om een officieel document als bewijs van de grenzen. Dit was nodig om aan te tonen dat niemand anders aanspraak kon maken op het gebied. Ze wilden daar een nieuwe handelspost bouwen ter vervanging van de oude.
Op 18 augustus 1891 volgde er een bericht over een onderwijssollicitatie. De inspecteur van het Lager Onderwijs in de tweede inspectie moest de sollicitatiestukken van onderwijzer J. Koornneef controleren. Deze stukken waren op 6 augustus 1891 ontvangen en moesten worden doorgestuurd naar de Minister van Koloniën. Het antwoord werd op 21 augustus 1891 vanuit Delft verzonden.
Op 6 juni 1656 in Smirne vraagt men aan Samuel Gillis in Amsterdam om 45 gulden en 11 stuivers te betalen aan Dirck de Roij. De wisselbrief is ondertekend door Stephand de Lepierre en Gio Rokeart. Op 31 augustus 1658 gaat notaris Adriaen Lock samen met Dirck de Roij naar Samuel Gillis toe. Ze vragen waar zijn broer Paulo Gillis woont. Samuel antwoordt dat zijn broer in Den Haag woont en weigert het protest voor zijn broer aan te nemen. De notaris protesteert hiertegen. Een tweede wisselbrief van juni 1648 uit Smirne, ondertekend door Stephand de Lespierre en Gio Boucart, vraagt aan Paulo Gillis in Amsterdam om 705 gulden, 8 stuivers en 8 penningen te betalen aan Dirck de Roij.
Op 21 maart 1626 verschenen voor notaris Jacob Jacobs:
Ze verklaarden dat ze gaan trouwen onder de volgende voorwaarden:
Op 14 dagen in 1677 verscheen voor notaris Nicolaes Jacobs de eerbare Maria Tibrigien Tibingin, weduwe van Gaspar de Formestraux. Ze gaf een volmacht aan Samuel de Lespierre om namens haar:
Op 13 november 1634 verscheen voor notaris Nicolaes Jacobs de eerzame Even de Lespierre uit Kampen, die toen in de stad was. Hij verklaarde dat hij volledig betaald was door Jan Hagens, burger van Amsterdam, voor een waterschip met alle toebehoren. Hij beloofde dat hij dit waterschip met alles erop en eraan zou vrijwaren in:
Dit volgens het zeerecht. Hij stelde hiervoor zijn persoon en bezittingen als onderpand. Dit gebeurde in Amsterdam in aanwezigheid van getuigen Pieter de Bari en Johan. Er was een bewijs dat de verkoopbelasting was betaald.
Op 22 augustus 1633 verscheen voor notaris Jacob Jacobs in Amsterdam de koopman Pieter Seullyn. Hij had een volmacht van weduwe Panneken van wijlen Jan de Lespierre (die koopman was in Frankfurt am Main) en van Samuel de Lespierre, koopman in Keulen. Deze volmacht was op 1 augustus 1633 opgesteld door notaris Georgius Corninius in Frankfurt. Pieter Seullyn stelde De Lespierre aan als zijn vervanger om namens hem op te treden tegen Jan de Grande, een koopman uit Rotterdam. Het ging om de teruggave of betaling van 22 halve stukken sargie (een soort wollen stof) uit Engeland. Deze waren door Isaac le Gaij namens zijn broer naar De Grande gestuurd in twee vaten met nummers 3 en 4. De admiraliteit in Rotterdam had deze in beslag genomen omdat De Grande ze niet correct had aangegeven. De zaak moest:
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/