Browse transcripts » National Archives / Archives South Holland

archive access 2.01.28.02, inventory number 4, page 15

2 July 1802
Secretaris
provisioneel
Pactim.
in deenst van
De Raad de aan het Staatsbewind
Doen wy op den 24 Juny jongstleden aan
uwe hooge Vergndering te kennen gaven, dat
wy tot het waarnemen van zen Post van
dezen Rood, in plaats van den overleden
Mt. W. van Verhoven van Dam, onder
schieder approbatie) hadden benoemd en aange
steld de Burger F. E. Tuor, oordeelden
wy zulke noodig ten einde allen stagnatie
in de werkzaamheden aan dien prst verbonden
zo veel mogelyk voor te kemen. By nader
overwezing echter, dat by de Eollegaan welke
constitutioneel door reheiden zyn aangesteld
ook tevens de respective secretarissen zyn
benoemd en derzelve aanstelling in de boa
niets gemeent heeft noch gevoeglyk hebben
kan met de ordaniratie der Bureang van
die Collegien, hebben wy gemeend ook niet
langer te moeten aansselen noet aan ul te
proponeeren, om mede by onse Administratie
een secretaris finaal te bennemen, en daartoe
een persoon aan lik voor te dragen, van
wiens ervarenteid en zuer wy met vron
verwagten kunnen, dat wy, in de moegelyke
omstandigheden waarin wy ons thans bevinden,
het verlies van den overredenen eenigermaate
zullen vergoed vonden.
De Burger H. E. Turr de post van Secretar
by ons Collegie provisioneel waarnemende
had zich, op de plagtige belofte van den
toenmaaligen Raad, dat by, by eventares
overlyden van den Secretaris van Torhoven van
Dam in deszelfs plaats daarlyk succedeeren
zoude, laaten overreden om eenen niet minde
vasten post by het Agentschap van Oorloo
2
te verlaaten, en zich op een daggeldzeg dan
Raad der Amerikaansche colonien te verbinden
Ook hebben wy met genoegen onderwonden
dato zy zicn, van het eerste oogenblik of aan
dat hy dezen nieuwen loophaan was ingeboeden
de kundigheden van wylen den Secretaris
van dom net onafgebroken yver ten nutte
gemaakt en alreeds sedert een zeer geruimen
tyd voor diens overlyden, tevalp aen groot
gedeelte van deszelfs werkraamheden op zodange
wyde waargenomen heeft, dat wy ons aan eene
onnershoonlyke verbeblykheid zonden schuldig
maaken, by aldien wy niet met geheek ons
hast zonden wenschen, om hem, in de plaats
van den overledenen, door Ul. benoemd en
aangesteld te zien. En daar by zich nimmer
in geereekende opzeehete de geinstige ententie
van den Raad by zyne eerste aanstelling door
do