Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.04.02, inventarisnummer 4271, pagina 12

15
fiscaal d'heer Oloff Marthini Bergh
geexhibeert geworden, een vertoog gesterkt
met vier bijlagen, gem=ne van N„o 1 tot 4 raaken
de't door de Landt=r Jacobus Buijs en
Jacobus Frederik van Staden, op de Land
drostij van Swellendam teegens den
Onder Coopman en Landdrost van dat„
district s=r Joachim frederik Mentz
gepleegde, en orma geval, van denselven
bij nagtelijker tijd in sijne wooning feij
telijk aanteranden, te schelden, vloeken
ja selfs op denselven te schieten, luijdende
dat Vertoog als volgt.
Aan den E Agtb: raad
van Justitie deeses Gou„
vernements.
EE: Agtbaare Heeren.
Den onderget=e prov=e fiscaal deeses Gouvernements,
geeft UEE Agtb=s ratione officie reverentelijk te kennen, hoe de
beijde Landbouwers Jacobus Buijs en Jacobus van Staden,
wanneer op den 12 der jongstz: maand Maij, met derselver wagers
van de Caab koomende, met het vallen van den avond op swel„
lendam, en aan deese kant der soo gen=de koorn rivier, wel den
tijd van twee uuren, sonder de ossen uijt de Jok te spannen,
na dat wel een uur aldaar verroeft hadden eerst de moeder
van gem de Buijs, ofte de huijsvrouw van Jan Buijs de
oude, vervolgens eevengem: Buijs, en eijndelijk gerefsten Jaco„
eeniger affaires by den Landdrost van Swellendam S„r
Joachim frederik Mentz gekoomen, en den een na den
anderen weeder vertrocken sijnde, eevengen=de S„r Mentz aan
ons van staden, na dat het reets donker was ter verrigting vaart aan de deur geklopt en aan de glasen geslagen ge„
voorsz: van sladen, wanneer sijne affaires verrigt had, en weg
gaan wilde, in 't vriendelijke had gevraagt, waarom dat soo laat
/. als doen reeds half neegen uuren weesende :/ gekoomen was! en
gen. van Staden g'antwoord had: mijne ossen sijn flaauw geweest
Dat voorn: S„r Ment=z na dat voorsz: van Staden, vertrocken
en de wagens van gem beijde Landb. s intusschen tot beseijden
het huijs van den substitut Landdrost waaren koomen opreijden
en aldaar stil gehouden hadden, sig aan tafel om te eeten geset„
had, vervolgens na dat de Clok iets over neegen uuren, met Eeten
gedaan had, ontwaard heeft, dat de wagens van voorsz: beijde
Landbouwers nog aldaar stonden, weshalven meerrd S„r Mentz
soo selfs als door sijn slaven jongen felix; dikwils gem: van staden
geroepen, en denselven gewaarschouwt had, dat hij van Staden
seekeren holten tot in naame witte booij, om wiens wille gerepte
van Staden bevoorens bij gem: S„r Mentz geweest was, soo lange
bij sig houden moest, tot weegens derselven nader ordre verkrijgen
soude, waarna door voorm S„r Mentz aan gem van Staden
gevraagt sijnde, hoe of de saak met Gerrit van Inweegen
stond gem: van Staden het onbetamelijk antwoord gegeeven
heeft, dat raakt jou niet! sulx meem J=r Mentz gerepli„
„ceert hebbende: dat doet gij aan mij, nu moet ik gelooven
dat gij dat bij Gerrit van Inweegen ook gedaan hebt: gem
van staden teffens eenige ter saake dienstige vermoningen,
gegeeven had, dog dat voorsz: van staden sig niet had ont„
sien, daarop te hervatten; Gerrit van Inweegen is een schelm,
ik sal hem voor den raad van Iustitie laaten dagvaarden:
waarna dien man sig naar syn wagen begeeven had, en van
voorn S„t Merk gegaan was. —
Dat voorsz: Mentz sig vervolgens gereed gemaakt heb„
bende naar bed te gaan, en ten dien einde de huisdeur toe¬
gemaakt en gegrendelt had, op 't onverwagts met een groote
worden was, sulx voorsz S„r Ment=z weeder uijt syne slaap
kamer gekoomen, en vermits sig behalven denselven en sijne
vrouw en kinderen niemand als een slavin in huijs bevond, de
deur geopent had, als wanneer hij voorsz Buijs en van staden
voorsz.
die
14
3