Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Deze tekst beschrijft twee huwelijken die werden voltrokken in Amsterdam op 14 augustus 1935:
Op 7 maart 1656 verschenen Jacob Gerritsz Mayen en Haefgen Cornelis (echtgenoten wonende in Benschop) voor notaris Dirck van Lostadt in Utrecht. Ze maakten hun testament op 12 maart 1652.
Ze benoemden als erfgenamen hun 8 kinderen:
Elk kind krijgt een negende deel van de erfenis. De kinderen van overleden kinderen erven samen het deel van hun ouder. Hun dochter Marichgen krijgt alleen het wettelijk minimum (legitieme portie), waarvan eerst haar schulden aan haar ouders worden afgetrokken. Als voogd over de minderjarige kinderen van Marichgen wordt Willem Aertsz Lange uit Polsbroek aangesteld.
Op 13 maart 1652 verscheen Jannichen Loos uit Westanen voor notaris Niclaes van Lostadt in Utrecht om haar rechten over te dragen aan Tryntgen Balthus, weduwe van Jan Jacobsz Godde uit Amsterdam.
Op 1789 vertrok vanaf de Kamer Delft het schip de Expeditie naar Oost-Indië met de volgende personen aan boord:
Er werden verschillende verdragen gesloten tussen de Nederlandse Republiek en de vorsten van Hannover en Cell. Op 31 december 1694 gaf Friesland toestemming voor een verdrag over troepen in de Nederlanden. Op 1 mei werd een overeenkomst gesloten tussen Engeland, de Republiek en de keurvorsten van Hannover en Cell over het sturen van 6000 soldaten. Verschillende provincies gaven hiervoor toestemming:
Op 4 februari werd een defensief bondgenootschap gesloten met Hannover en Cell. De provincies werden verzocht hun achterstallige betalingen te voldoen. Op 19 april 1697 stemde Overijssel in met de bekrachtiging van dit verdrag, Friesland volgde op 14 maart. Een nieuwe overeenkomst werd gesloten op 19 april 1697 over het sturen van 6000 man naar de Rijn of Maas. De provincies stemden hier als volgt mee in:
Op 20 april werd de koning van Groot-Brittannië verzocht 3000 man paraat te houden. Op 14 mei werd toestemming gegeven voor het uitvoeren van 500 centenaar buskruit en 100 centenaar salpeter naar Lunenburg. Utrecht gaf op 1 maart 1700 hiervoor ook toestemming.
In Bothmer zijn memo werd een verdrag tussen Denemarken, Cell en Hanover besproken dat in Gravendal was gesloten. Tussen 17 september en 24 december 1700 stemden alle provincies in met dit verdrag. Op 8 januari werd een garantieverklaring voor dit verdrag opgesteld. Op 25 april werd een overeenkomst gesloten over het overnemen van troepen met Hanover en Cell. Op 29 oktober werd aan Hanover en Cell gevraagd om toe te treden tot het verdrag tussen de keizer, Engeland en de staat. Van der Meer werd commissaris bij de hoven van Lunenburg. Op 6 januari 1701 werden voorstellen voor toetreding naar Van Opdam gestuurd. Tussen januari en februari 1702 stuurde Van Opdam meerdere brieven. Hij moest een verdrag tussen Denemarken, Hanover en Cell bevorderen. Op 6 april meldde de keurvorst van Hanover een operatie tegen Wolfenbuttel. Er werden verzoeken gedaan om troepen te sturen:
Op 19 september 1883 trouwden in Amsterdam:
Huwelijk 1:
Huwelijk 2:
Op 19 september 1883 trouwden in het gemeentehuis van Amsterdam:
Ook op 19 september 1883 trouwden in Amsterdam:
Bij beide huwelijken werd volgens de wet gevraagd of ze elkaar als echtgenoten aannamen, wat ze met 'ja' beantwoordden.
Op 13 september 1883 trouwden in het gemeentehuis van Amsterdam:
De huwelijksafkondigingen waren gedaan op 2 en 9 september. Als getuigen waren aanwezig:
Er volgt een doorgehaalde huwelijksakte van 19 september 1883 voor Johannes de Lange, die niet is doorgegaan omdat de betrokkenen niet zijn verschenen.
Johannes Hendricxsz van Anloo, een boterhandelaar uit Amsterdam, was getrouwd met Marritje Andries. Na zijn overlijden op 16 juli 1678 werd er een lijst opgesteld van alle bezittingen en schulden van het echtpaar. De notaris Jacob de Winter uit Amsterdam maakte deze inventaris op verzoek van Diedert Wiltens en Hendrick Wiltens. Deze broers waren de kinderen van IJtje Hendricx, die getrouwd was geweest met wijlen Wilte Henricxsz uit Groningen. Ze waren de enige erfgenamen van Johannes Hendricxsz van Anloo.
Jacob de Winter, notaris in Amsterdam, legde vast dat Wiltens en Jacob Gerritsz (getrouwd met Grietje Wiltens), beiden wonend in Anloo bij Groningen, samen met Hendrick Wiltens uit Droeningen een verklaring aflegden. Ze spraken ook namens hun broer/zwager Pietert Wiltens. Allen waren kinderen van Itje Hendricx, weduwe van Milte Hendricx, die een zus was van wijlen Johannes Hendricxsz van Anloo, voormalig boterhandelaar in de stad.
In een testament, opgesteld op 13 december 1669 voor notaris Anthoni vande Ven, had Johannes Hendricxsz van Anloo samen met zijn vrouw Marritje Andries bepaald dat als hij als eerste zou overlijden, zijn kleding (van zijde, linnen en wol) naar deze familieleden zou gaan. De erfgenamen eisten nu deze nalatenschap op en wilden dat deze direct aan hen werd overhandigd. Ze hadden hierover contact opgenomen met Hendrick Woutersz vander Spelt.
Op 2 maart 1650 om 9 uur 's ochtends verschenen Jan Hendricksz, werknemer bij de waag, en zijn vrouw Geertje Claes Heemskerck. Zij waren burgers van de stad, wonend op de Egelantiers.
Ze wilden hun testament opmaken. Ze verklaarden eerst alle eerdere testamenten ongeldig, specifiek het testament van 30 november 1635 dat voor notaris Pieter Carelsz was opgemaakt.
In het nieuwe testament bepaalden ze:
Jan Hendricksz bepaalde dat zijn deel moet worden verdeeld tussen:
Machtelt Laurens Bitter of haar kinderen krijgen 300 gulden vanwege bewezen diensten.
Benjamijn de Molde, een zijdeverver uit Amsterdam, verklaarde op 8 mei 1645 dat hij borg zou staan voor Trijntge Claes, weduwe van Jan Laurens, uit Aalsmeer. Het ging om een bedrag van 100 gulden plus 5 jaar rente, dat onderdeel was van een grotere lening van 700 gulden uit 8 oktober 1553. Deze lening stond op naam van Hees Willemsz bij het Weeshuis in Amsterdam. Trijntge Claes had op 24 april een machtiging gegeven aan Constantia Fallet. Daarnaast verschenen op 13 juni 1645 de broers Jan Jacobsz uit Rotterdam en Tonis Jacobsz uit Amsterdam voor de notaris. Ze vertegenwoordigden ook hun broer Frans Jacobsz die in Oost-Indië was. Ze gaven notaris Pieter Carels de opdracht om het achterstallige loon te innen van hun overleden broer Jacob Jacobsz van Delft. Deze was in 1639 uitgevaren op het schip Frederik Hendrik en in november 1640 overleden op het schip Egmont.
Als getuigen traden op:
Op 14 juni 1632 gaf Elsge Jans voor notaris Jacob van Zwijeten toestemming aan haar broer Lubert Jansz om in Vasem geld te innen van de kopers van goederen die waren nagelaten door Barentge Lubberts, weduwe van Lubbert Goseus, haar grootmoeder. Als getuigen waren aanwezig Dirck Bouwers en Claes Cornelis van Santen.
Op 14 juni 1633 verklaarde Benaminde Molde uit Amsterdam zich borg te stellen voor Laurens Bijtter en de kinderen van Cornelia Bitders voor een huis in de Beverwijck dat verkocht was aan Dirck van Toren voor 400 gulden. Hij zou instaan voor eventuele problemen en terugbetaling als dat nodig was. Als getuigen waren aanwezig Claes Cornelis van Santen en Jacob Willems.
Op 14 juni 1633 verklaarden Bijesmer Jansz en Arent Jansz, samen met hun halfzus Gerritgen Jans, Pijeter Willems, Lubecge Willems (vrouw van Jan Heijndrix) en Jan Willems geld te hebben ontvangen van Jannitgen Arents. Dit was een erfenis van hun tante Baertgen Arents, vastgelegd in een testament van 27 april 1633. Elke groep erfgenamen kreeg 100 gulden. Ze beloofden nooit meer geld te eisen, ook niet van de erfenis van Geerbrich Arents uit Gouda.
Johannes Bitter, een rechter die in Emden woonde, verklaart op 13 oktober 1653 dat hij namens alle erfgenamen van Hendrik de Velaer en Soetgen Riters, en ook namens Cathelijn Cristants (de weduwe van Johan de Velaer), 300 gulden heeft ontvangen van:
Dit bedrag bestond uit:
Het geld kwam uit de nalatenschap van Willem Vereijcke uit Gouda. Bitter belooft de oorspronkelijke schuldbrief, die kwijt is geraakt, terug te geven als deze wordt teruggevonden.
Op 27 november 1653 verklaart Cristiaen Hendricksz, een koopman uit Amsterdam, dat hij borg staat voor Johannes Bitter in deze zaak.
De overeenkomst is getekend in aanwezigheid van:
Op 22 maart 1647 verklaarde Tiete Hoijtes uit Harlingen, schipper van het schip 'de Cartouw', voor notaris Henrick Schaeff dat hij zijn verzekeringspolis ter waarde van 1200 gulden overdroeg aan koopman Pieter Willemsz hooft uit Amsterdam.
Op 23 maart 1647 verklaarden Seth Verbrugge (getrouwd met Cathalyntgen Vermander) en Benjamin vande Water, erfgenamen van Geraert en Jan Jacobsz van Velthoven uit Haarlem, dat ze volledige betaling hebben ontvangen van Jacob Govertsz uit Woenssel voor drie schuldbewijzen:
Op 26 maart 1647 om 18:00 uur verklaarden de bestuurders van de West-Indische Compagnie Ferdinandus Schulenborch, David van Baerle en Jacob Hamel dat Koma Pater 8652 gulden heeft geleend aan de Compagnie. Als onderpand kreeg hij een partij Braziliaans hout van 98.700 pond. De lening moet binnen 6 maanden worden terugbetaald tegen 5% rente per jaar.
Cornelius Sladust, rector aan de oude zijde in Amsterdam, gaf op 6 september 1645 een volmacht aan Theodorus Sroeman, predikant in Maastricht. Deze volmacht gaf Sroeman het recht om namens Sladust 68 gulden en 10 stuivers te innen bij Pieter de Bit uit Maastricht. Dit bedrag was verschuldigd voor kostgeld en schoolgeld van De Bit's zoon uit het jaar 1633. De volmacht werd getekend in het huis van Sladust in aanwezigheid van getuigen Petrus Mus en Nicolaus Galenus.
Op 10 augustus 1618 verscheen Jacob Moleuijser, deurwaarder van het Hof van Holland, voor notaris Jacobo Westfrisio in Amsterdam. Hij trad op als voogd van Anne Bilters, erfgenaam van wijlen Marten Bester. Hij gaf volmacht aan Jan van Jongeren en Adriaen Molenijsel, beiden advocaten bij het Hof van Holland, om namens hem een rechtszaak te voeren tegen Jan Bartout van Mechelen. Deze laatste was vader en voogd van zijn zoon, verwekt bij Jonkvrouw Johanne van Melkercken, erfgenaam van Jonkvrouw Maria van Melkercken. Op 11 augustus 1616 verklaarden Hindrick Dirckxz Possenborch (ongeveer 50 jaar) en Pieter Wijbrants (ongeveer 32 jaar) op verzoek van koopman Jacob Loijsvelt dat Hindrick Dircx die dag 6 banden heilig vers had gekocht voor 30 gulden per schipvond. Op 15 augustus 1616 verklaarde koopman Cornelis Rovers op verzoek van Jan Stertin dat hij op 16 mei 1615 vierenhalf vat tabak had gekocht, geleverd door Jan Rogiers, Robert Dotel en de producent. Op 17 augustus 1616 verscheen Pieter Raove uit Danzig, echtgenoot van Emmeren Cornelis, die op basis van een volmacht van 22 juli zijn zwager Jobsen, chirurg in Haarlem, aanstelde als zijn vervanger. Deze moest handelen namens Job Pauwels Capper van Hulden, Paulus van Brussel en Pieter Pitten.
Op 15 december 1620 verschenen voor notaris Johan Verheij in Amsterdam de kooplieden Johannes en Franchoijs WijIbrants. Zij gaven een volmacht aan Claes Gerbrantsz, boekhouder van de West-Indische Compagnie in Hoorn, om namens hen 3000 gulden over te dragen aan koopman Anthonis Tijss.
Op dezelfde dag verscheen Harman de Bitter's vrouw voor notaris Johan Verheij, op verzoek van Hans van Solt en Jasper van Wickevoort. Zij weigerden een wisselbrief te accepteren omdat haar man afwezig was en geen instructies had achtergelaten. De wisselbrief was voor 80 pond sterling, ondertekend door Hendrick Pauwas.
Later die middag om ongeveer 4 uur verschenen Jochum Jochumsz Slotemaecker en zijn vrouw Aeltgen Hendricx voor de notaris, beiden gezond van lichaam en helder van geest, om hun laatste wil op te stellen.
Op 2 november werden verschillende officiële documenten behandeld, waaronder:
Op 26 september 1632 verscheen voor notaris Nicolaes Jacobs een zekere Toenis Gerijtsz. Deze woonde eerst in Embderland maar woont nu in Aelsmeer in Waterland. Hij was op dat moment in Amsterdam. Als gemachtigde van Gerrit Toenisz van Sesscher, die in Banster Schans woont, droeg hij zijn rechten over aan Bitter Dapper uit Deventer. Het ging om een recht dat Gerrit Toenisz hem had gegeven op 26 oktober 1627. Dit betrof het recht om van Vastman uit Eeffe Gesscher in de buurtschap Rueren een bedrag van 40 rijksdaalders te ontvangen voor een kindsdeel van zijn vader. Toenis Gerijtsz verklaarde dat hij hiervoor volledig betaald was. Bitter Dapper kreeg nu het volledige eigendom en kon als vertegenwoordiger handelen zoals hij wilde. De overdracht werd gedaan in aanwezigheid van getuigen N de Barg en Daniel Uijgen.
Henrick Jansz, een zuivelverkoper van ongeveer 34 jaar oud, zat met anderen te drinken. Op 15 februari verschenen Jan Jansz Bitter, een herbergier van ongeveer 6 jaar oud, en Jan Cornelisz Ruijch, een sleutelmaker van ongeveer 29 jaar, beiden burgers van deze stad. Ze legden een verklaring af op verzoek van Annetgen Jans, de vrouw van Ghijsbert Henricksz. Ze was een linnenhandelaar in de stad.
Jan Jansz Bitter verklaarde dat ongeveer 9 weken geleden Ghijsbert Henricksz naar zijn huis kwam. Ghijsbert gaf voor de grap een klap op het hoofd van Arent Henricksz (ook wel 'Zuipuit' genoemd). Wiggert Pietersz, bijgenaamd 'Jaag de Duivel', die bij Arent was, zei toen: "Hoe laat je je slaan?" Hij gaf Arent een mes.
De herbergier probeerde Arent uit de kamer te krijgen. Later kwam Wiggert Pietersz weer bij Ghijsbert en vroeg waarom hij zich liet slaan. Hij eiste het mes terug van Arent en zodra hij het had, sloeg hij Ghijsbert op het hoofd. Omdat Ghijsbert dronken was, raakten ze in gevecht. Wiggert kreeg een steek in zijn buik en stierf 17 dagen later.
Deze tekst bevat 2 juridische documenten uit de 17e eeuw:
De testateur (iemand die een testament maakt) legde vast dat Maria Reijnst, weduwe van Niclaes du Gardin, zijn huis erft dat staat aan de Koningsgracht in de stad, samen met meubels en andere bezittingen. Hij legde ook verschillende legaten (erfenissen) vast:
Er zijn specifieke voorwaarden vastgelegd over hoe het geld beheerd moet worden door de weeskamer (instantie die erfenissen voor minderjarigen beheert) en hoe het moet worden doorgegeven aan volgende generaties.
Bitter, een ongetrouwde dochter, verklaarde op 14 oktober 1638 in Amsterdam voor notaris Jacob Jacobs namens het sterfhuis van haar vader Jan de Bitter en alle erfgenamen dat zij van Clara van den Broeck, dochter van Arnout van den Broeck, 364 gulden en 16 stuivers had ontvangen.
Dit bedrag was eerder in 1580 kwijtgescholden op bepaalde schuldbrieven die Jan de Bitter had van Arnout van den Broeck. Hoewel Clara van den Broeck dit bedrag niet verplicht was te betalen, deed zij dit toch omdat:
Clara van den Broeck stelde als voorwaarden dat:
Bitter beloofde Clara van den Broeck en haar erfgenamen te beschermen tegen alle claims en het bedrag terug te betalen als er nog onbetaalde schuldeisers zouden verschijnen. Ze deed afstand van haar vrouwelijke voorrechten en het recht om als borg op te treden.
Op 28 oktober 1647 schreef het bestuur van 's-Hertogenbosch een antwoord op een brief van 2 oktober over een verzoekschrift van Harmen de Bitter. Ze legden uit dat De Bitter niet de waarheid sprak toen hij beweerde dat hij aan alle regels had voldaan. Pas op 24 oktober had De Bitter officieel afstand gedaan van zijn aanspraken op het Geesthuis, terwijl dit al veel eerder had gemoeten volgens besluiten van 20 mei 1645 en 28 februari 1647. Op 29 oktober besloot het stadsbestuur dat De Bitter zijn functie terug kon krijgen zodra:
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/