Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Op 19 juni waren er 4 personen die bij de Chinees Tantanko kwamen: twee slaven van de Oost-Indische Compagnie genaamd Oemar en Janali, een jongen van schipper De Ruijter die bij de weduwe van adjudant Greef werkte, en de eerder genoemde Chinees. Terwijl ze zaten te praten en te drinken, stelden de Chinees en de jongen van weduwe Greef voor om een bureau met geld en zilverwerk te stelen. De jongen Cifou zei dat dit makkelijk zou zijn omdat hij in dat huis werkte als poetser en de kamer met het bureau goed kende.
Ze besloten samen de diefstal te plegen en gingen rond 12 uur naar het huis van weduwe Greef. Ze namen het volgende mee:
Bij het huis werden Oemar en Janali als wachtposten neergezet, elk op een hoek van de straat (volgens de bekentenis van de andere betrokkenen, de Chinees verklaarde iets anders).
De Chinese man Pantanko (32 jaar), Kisoe van Bouton (25 jaar, slaaf van schipper de Ruijter), Oemar van Batavia (22 jaar) en Canali van Macassar (25 jaar) waren gevangenen van de VOC. Op 19 juni kwamen Oemar en Canali 's avonds bij Pantanko thuis. Daar troffen ze ook Kisoe aan. Onder het drinken van arak stelden ze voor om bij de weduwe van adjudant Greeff een kast met geld en zilverwerk te stelen.
Kisoe zei dat dit makkelijk zou lukken omdat hij in dat huis had gewerkt en de kamer met de kast goed kende. Ze spraken af om de diefstal samen te plegen. Rond middernacht gingen ze met zijn vieren naar het huis van weduwe Greeff. Ze namen een beitel mee die bij Pantanko's bed lag en een mes dat Canali uit een kist in het bediendenhuis had gestolen. Oemar en Canali hielden de wacht op de hoeken van de straat om te waarschuwen als er nachtwakers of andere mensen voorbij zouden komen.
Op een dag was Nieuwout niet thuis toen er iets met een waterdam gebeurde. Toen hij thuiskwam, had hij de dam weer hersteld. Coenraad Hendrik Feijt merkte dit op en besloot erheen te rijden. Hij nam Hendrik Albert Fegt en twee slaven genaamd Adam en October mee, samen met de Hottentotten Jantje en Piet. Bij het water troffen ze veldwachter Andries Willem van Taak, Pieter van Zijl Pietersz, Ian Steenkamp en een bastaard-Hottentot genaamd David, die allemaal gewapend waren. Voordat Feijt de waterloop doorstak, vroeg hij aan Van Taak waarom deze met zoveel gewapende mensen was gekomen, alsof Feijt een moordenaar was. Van Taak antwoordde dat hij kwam om Feijt weg te jagen bij het water. Feijt vroeg waarom Van Taak de orders van de landdrost niet opvolgde die hij via zijn zoon had gestuurd. Er ontstond ruzie waarbij:
De dronken Van Taak en Van Zijl vertrokken naar de plaats van Van Taaks zwager J.D. Nieuwout. Onderweg viel Van Taak meerdere keren over de stenen. Ondertussen viel Pieter van Zijl met een geladen geweer Feijt aan.
De zoon van een man was naar een plek gestuurd waar water werd tegengehouden. Hij ging samen met Schalk Willem Vorster, Barend Lubbe Andrieszoon en Pieter Loen om het water door te laten stromen. Bij aankomst troffen ze Jan Steenkamp, knecht van Nieuwout, met een geweer en een slaaf genaamd Cobus de Jonge. Toen ze bezig waren met het water door te laten stromen, vroeg Steenkamp op wiens bevel dit gebeurde. Het antwoord was dat dit op bevel van de landdrost was. Steenkamp zei toen dat het maar goed was dat ze van de landdrost kwamen, anders zou hij hen neerschieten. Later kwam Nieuwout thuis en damde het water weer op. Toen zijn vader dit merkte, besloot hij zelf te gaan kijken. Hij nam mee:
Ter plaatse troffen ze:
Allen waren gewapend. De vader vroeg aan Van Taak waarom hij met zoveel gewapende mensen kwam alsof hij een moordenaar was. Van Taak antwoordde dat hij hem van het water wilde weghouden. De vader verweet hem dat hij de orders van de landdrost niet opvolgde, die hij via zijn zoon had doorgestuurd.
Ja Legt verklaart dat er een onderhandse verklaring is gemaakt. Hij toonde de ondertekende verklaring van 24 januari die hij samen met de burgers Verster en Lubbe had getekend. Op 13 februari ging hij samen met C.E. Feijt en P. Feijt, 2 slaven genaamd Eedam en October, en de Hottentotten Hans Jantje en Piet naar de eerder genoemde locatie. Daar troffen ze Van Taak, Jan Steenkamp, Pieter van Zeel en een bastaard Kotten tot David aan, allemaal bewapend met geweren. Coenraad E. Feijt vroeg aan Van Taak waarom hij daar met gewapende mensen was. Van Taak antwoordde dat hij kwam om goud uit het water te halen. Daarna viel Van Taak Feijt aan en sloeg hem tussen zijn hals en nek, waardoor Feijt achterover viel. Feijt greep met zijn linkerarm het geweer en sloeg met zijn rechterhand Van Taak, die tussen de klippen viel. De geweren waren geladen.
De verdachte zegt dat hij niet mishandeld heeft maar alleen geworsteld. Hij denkt dat van Zeijl gewond is geraakt door een val op de rotsen. Zijn vader heeft het wapen weggenomen. Ze werden aangevallen door van Taak, die dreigde hen in het water te gooien.
De verdachte zegt dat hij nooit bevelen heeft overtreden, maar zich moest verdedigen. Van Taak gebruikte zijn wapen niet goed - hij hield het verkeerd vast en schoot niet. De verdachte concludeerde hieruit dat van Taak niet echt van plan was om gewapenderhand in te grijpen.
Er wordt gevraagd op wie er geschoten is en of Jan Steinkamp geraakt werd. Of Jan Steinkamp zich daarna terugtrok en toen met een kogel schoot. Of de verdachte en zijn vader hun mensen opdracht gaven om van Zeijl van achteren te pakken en zijn mes af te pakken. En of zij van Zeijl zo erg hebben mishandeld dat hij zijn mes moest trekken om zich te verdedigen.
Dit gebeurde in Schooten op 28.
De volgende mensen waren aanwezig bij een incident bij een waterplaats:
Er ontstond een ruzie over toegang tot water. Van Saak kreeg een klap waardoor hij achterover viel en met zijn hoofd tegen de rotsen sloeg. Daarna sprong Van Zeijl er tussen en gaf Pieter Loenher van Zeijl ook een klap en pakte zijn wapen af. Van Saak nam het wapen verkeerd in zijn hand en dreigde de hersens in te slaan. Er werd gevraagd waarom er zoveel mensen met geweren aanwezig waren.
Er was ruzie ontstaan tussen een vrouw en haar man over het schoonmaken van pootjes (waarschijnlijk van een dier). De man, die dronken was, zei dat zij het niet kon omdat ze ze zou verbranden. De vrouw antwoordde dat ze het dan niet zou doen omdat de vuurhaard te klein was voor twee personen.
De vrouw ging buiten voor de deur zitten. Later ging ze naar de kombuis (scheepskeuken) om water te halen. Haar man sloot toen de voordeur en kwam ook naar de kombuis. Daar sloot hij de kombuisdeur, pakte haar bij de haren en hield haar vast.
Toen de vrouw vroeg wat dit betekende, zei de man: "Waarom heb je niet willen helpen met het schoonmaken van de pootjes?" De vrouw herhaalde dat ze was weggegaan omdat hij zei dat ze er niet bekwaam voor was en omdat de vuurhaard te klein was. De man had een draagstok bij zich waarmee men emmers water draagt.
De rechter behandelde een strafzaak tussen Willem Cornelis Boers, die als openbaar aanklager optrad, en de verdachte Sebastiaan Reichard.
Sebastiaan Reichard had tijdens zijn huwelijk beloofd om:
In plaats daarvan had hij zich steeds brutaler en harder tegenover zijn vrouw gedragen. Dit escaleerde tot een incident op 5 mei. Na een ruzie over het schoonmaken van pens en pootjes ging hij over tot geweld.
Op een middag toen Lampsins alleen in de schans was, vroeg hij een jongen of hij het duivenhok kon schoonmaken. De jongen ging aan het werk. Lampsins kwam er later bij en beval de jongen Rapper om zijn broek los te maken. Toen Rapper dit weigerde, maakte Lampsins zelf de broek los en sloeg hem met een touw op zijn blote billen. Hij zou mogelijk verder zijn gegaan als medekadet Abraham van Sint Truijen hem niet had betrapt. Abraham van Sint Truijen bevond zich op dat moment aan de bakboordzijde. Lampsins liet de jongen toen los, maar probeerde wel te voorkomen dat deze naar beneden zou gaan.
Op een dag werd Jan Rapper door Lampsins aangesproken in Sint Truijen. Lampsins had Rapper geslagen en was bang dat deze dit zou vertellen aan de cadet van Sint Truijen. Toen Rapper ontsnapte aan Lampsins, vertelde hij inderdaad aan de cadet wat er gebeurd was. De volgende dag trakteerde Lampsins de cadet van Sint Truijen en enkele scheepsjongens op wijn in de schans. Hij vroeg toen aan Rapper of deze een klusje voor hem wilde doen. Toen Rapper ja zei, droeg Lampsins hem op het duivenhok achter op de compagnie schoon te maken.
De bootsman hield zich niet aan de regels en was ongehoorzaam aan de stuurlieden. Dit gebeurde meer dan 25 keer, tijdens het schoonmaken, wachtdiensten en andere scheepstaken. In de nacht werd de oppermeester naar beneden gehaald door zijn ondermeester. Bij de constabel in de kamer overleed hij plotseling. De bemanning wilde tegen de orders in een kaars branden bij de overledene. Dit was niet toegestaan in de constapelskamer en ging tegen de regels van de Compagnie in. Commandeur Rosendaal was dronken en zat nog met de bootsman onder de bak te drinken. Er was een discussie over het leggen van het stoffelijk overschot bij het spil totdat de kist klaar zou zijn.
De boodschapper en de passagier zitten 's morgens te drinken in het onderste deel van het schip. Eén van hen komt dronken bij de gezagvoerder en vraagt om wapens te mogen schoonmaken. De gezagvoerder antwoordt dat er vandaag geen tijd voor is. Bovendien moeten wapens door bekwame mensen schoongemaakt worden en niet door dronken personen. Toch probeert één van de aanklagers de situatie anders voor te stellen. Die beweert namelijk dat de gezagvoerder niet wilde dat de wapens schoongemaakt zouden worden, terwijl er al 7 mannen op bevel van de commandeur mee bezig waren.
De betreffende vrouwelijke slaaf werd meerdere keren mishandeld door kleine bazen die een brandende kaars van de muur namen en haar lichaam bekeken. Ze zeiden dat ze nog niet genoeg had gehad. De slavenjongens, die Pieter Pienaar zijn beste helpers noemde, begonnen haar opnieuw te slaan. Volgens de kleine baas zou hij haar dood laten slaan. De mishandeling zou langer hebben geduurd als de vrouw van Arij de Lange haar niet had losgemaakt van de ladder. Daarna is ze naar Stellenbosch gevlucht waar ze een klacht heeft ingediend. Uit de verklaring blijkt verder dat zij een keer in slaap was gevallen toen ze hout moest halen, maar diezelfde avond toen het al donker was toch nog terugkwam naar het slavenhuis.
De verdachte zegt dat hij een borstziekte had en nog steeds heeft. Het tegenovergestelde blijkt uit de verklaring van de chirurgijn Honoratius Maijnier.
De verdachte beweert dat hij op zondag 24 september tussen 7 en 8 uur 's avonds (toen het meisje vermoedelijk werd vermoord) niet buiten zijn huis is geweest. Dit wordt tegengesproken door de slaaf Sicko en de slavin Truij. Zij verklaren dat de verdachte die zondagavond tussen 7 en 8 uur hijgend en bezweet, met gele klei op zijn kleren, in de keuken van kapitein Rhenius kwam. Na een korte tijd vertrok hij met een jongen, zeggend dat hij ziek was.
De verdachte hield vol dat hij niet ziek was maar deed alsof. De heer Meijnerts Hagen liet de gevangene komen, die zich ook toen ziek voordeed. In aanwezigheid van de commissarissen, zijn eigenaar en graaf Randsouw werd hem gevraagd of Rosa zijn vrouw was. Hij ontkende dit. Verschillende slaven beweerden echter het tegenovergestelde. Daarom werd aan Rantzouw, die Maleis sprak, gevraagd om het nog eens in het Maleis te vragen. De gevangene ontkende opnieuw, zei dat hij haar niet kende en haar zelfs nooit had gezien. De aanklager moest het hier toen bij laten.
De officier van justitie heeft op 30 september een ondervragingsrapport ontvangen over een moord op de slavin Rosa. De verdachte blijft ontkennen dat hij de moord heeft gepleegd en beweert dat hij op het moment van de moord ziek thuis was bij zijn eigenaar. Hij hoopt hiermee zijn straf te ontlopen. De officier van justitie heeft echter duidelijk bewijs dat de verdachte schuldig is aan de moord.
De rechtbank heeft bepaald dat de volgende straffen moeten worden uitgevoerd:
4 slaven tekenden bezwaar aan in een rechtzaak: Trijntje van Madagasca, Gerrit van Tutocorijn, Isaac van Masulipatnam en Carel van Bangala. Het ging om een strafrechtelijke aanklacht.
Gerrit heeft een ijzeren voorwerp aan Flora gegeven. Zij heeft dit ijzeren voorwerp samen met sleutels gebruikt om een bottelarij (voorraadkast) open te maken. In de kast stond een vat met zure haring. Het ijzeren voorwerp was gebogen en moest samen met een spijker worden gebruikt om sloten open te maken van de voorraadkast, een kist en een lessenaar.
Ze zegt dat wanneer ze geen kwaad deed, Mensink boos op haar was. Ze heeft haar kind mishandeld door het soms met naalden in het hoofd te steken en met spelden in de rijst te prikken. Toen haar kind 9 maanden oud was, is ze op aanraden van Mensink weggelopen.
Ze verbleef bij de Leeuwenberg in een rotsholte. Als ze mensen zag, verstopte ze zich achter bosjes en rotsen. 's Avonds werd ze door de jongens van Mensink opgehaald. 's Nachts had ze intiem contact met Mensink.
De bestuurder oordeelde dat deze zaak volledig bewezen was tegen de volgende 5 beschuldigden:
Het bewijs bestond uit:
De rechter mocht een oordeel vellen zonder rekening te houden met de ontkenningen van deze koppige verbannen misdadiger.
De slaaf Carel vertelt over een incident bij Gerrit. Nadat hij eerst weggestuurd was, werd hij later teruggeroepen en kreeg een glas bier van Gerrit. Die vroeg hoe zijn vrouw het maakte. Carel zei dat ze 5 à 6 dagen ziek was geweest met buikpijn. Omdat Carel de situatie niet vertrouwde, gooide hij het bier weg.
Op zaterdag 12 november riep Gerrit hem bij de waterpomp en nam hem mee naar het huis van Mentsink. Daar kreeg Carel weer bier van Gerrit. Na het drinken van dit bier moest hij bloed overgeven.
Deze verklaring is afgelegd in het kasteel van de Goede Hoop op 18 november 1712 door Carel. Het document is ondertekend door:
In deze rechtsakte op 19 november 1712 verklaart de slaaf Carl in het kasteel De Goede Hoop aan de rechtbank dat hij zijn eerdere verklaring bevestigt, nadat deze aan hem was voorgelezen in aanwezigheid van de slaaf Gerrit. Hij wil niets toevoegen of weghalen. De verklaring werd ondertekend door Carl met een merkteken, en door secretaris Daniel Sibaul en de commissieleden Swellengrebek en Hendrik Bauman.
Op 28 januari 1713 hebben twee mannen, Bronswinkel en Jan Casper Rigter, op het Kasteel de Goede Hoop een verklaring afgelegd. Ze bevestigden dat de voorgelezen verklaring klopte en wilden er niets aan toevoegen of vanaf halen. Ze hebben de materialen en het bot van de hand bekeken en bevestigd dat dit dezelfde waren als in hun verklaring. Ze hebben dit onder ede bevestigd. De secretarissen D. Thibault en Bibaud en de commissarissen O. Bergh en Hendrik Bouman waren hierbij aanwezig.
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/