Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Deze tekst gaat over een verzoek van voogden aan de bestuurders van het Gouda. De voogden zijn:
Ze zijn voogd over de minderjarige dochter Marritgen Adriaens, kind van Adriaen Cornelissz de Doot en Gertgen Aerts. Het betreft een huis met erf in de Blaustraet. De buren zijn:
Er wordt ook gesproken over het Sint-Elisabeths gasthuis, waar iemand onderhouden zou worden en in de keuken zou helpen. Hiervoor zou 408 gulden plus 100 gulden betaald worden. Dit wordt besproken in een vergadering op 19 december 1622 en later op 21 december 1622. De uiteindelijke beslissing wordt genomen in de vroedschap op 16 januari 1623.
In het kasteel St. George d'Elmina werd het volgende besloten:
Deze besluiten werden ondertekend door Pieter Nuijts, Johan Dirk Ingilbij, J. van den Brouken, F. Rempelaer, A. Schoonheid en secretaris J. Magenius.
Pieter Mits schrijft op 7 april 1706 een brief met de volgende punten:
In een naschrift meldt hij:
De tekst gaat over personeelsaanstellingen op de kust van West-Afrika. Michiel van Dalen werd bevorderd tot opperkoopman. Tot onderkooplieden werden benoemd: Promsius Vugte, Anthuy Coster, Pieser Tidders en Samuel Grauwenhaan. De laatste twee waren al ter plaatse.
Andere benoemingen waren:
Er werd ook geklaagd dat er maar één brief was meegegeven met de schepen Tyger en Atrent. Dit was riskant omdat de brief verloren had kunnen gaan toen de schepen langs Engeland voeren. Er werd gevraagd om voortaan kopieën van brieven te sturen.
Dirk Van Leeuwen, schipper van het bedrijfsschip Pijnenburg, meldde dat hij op 29 september vorig jaar ongelukkig twee Franse schepen tegenkwam die van Canada naar Martinique voeren. Hij werd door hen veroverd en naar Martinique gebracht.
Twee wisselverzoeken werden gedaan:
Joan Van Sevenhuijsen, oud directeur-generaal van de kust van Guinea, vertrok met het schip De Ova Maria. Aan boord was vaandrig Michiel Jolin, die kort na vertrek overleed. Voor zijn dood had hij zijn natuurlijke zoon Georgie Jolin als enige erfgenaam benoemd, met Van Sevenhuijsen als voogd.
Deze tekst gaat over militaire aanstellingen in de Nederlandse forten langs de kust van Guinea. De volgende personen werden benoemd:
Op 10 maart 1704 is er een vergadering in de Kamer van Stad en Landen in Groningen. Eylko Tamminga, raadsheer van de stad, wordt geaccepteerd als gecommitteerde. De vergadering bespreekt de situatie aan de kust van Guinea. Er worden verschillende brieven voorgelezen van:
Er wordt geen besluit genomen over deze brieven. De verdere besprekingen worden uitgesteld tot de volgende vergadering op 17 maart 1704. Die middag wordt er gesproken over de handel en andere verzoeken voor de kust.
De Michiel Tolin overleed plotseling en had voogdij geregeld voor een kind dat met het schip Eva Maria naar Nederland was gekomen. Joan van Sevenhuijsen had een verzoek ingediend om als voogd aangesteld te worden. Sevenhuijsen had eerst het voogdijschap afgewezen omdat de papieren niet helemaal in orde waren. De Weesmeesters van de stad stelden hem alsnog aan als voogd.
Sevenhuijsen vroeg toestemming om de nog niet uitbetaalde salarissen van Michiel Tolin te ontvangen om de kosten voor het onderhoud en onderwijs van de zoon en erfgenaam te kunnen betalen. Dit verzoek werd goedgekeurd.
Pieter Deldijn diende een verzoek in als erfgenaam van zijn overleden zoon Hendrik Deldijn, die boekhouder was geweest aan de kust van Guinea. Hendrik Deldijn had nog recht op uitbetaling van salaris, maar de administratie was verloren gegaan met het schip Den Adent.
In een brief van 7 juli 1700 schrijft directeur-generaal Joan Sevenhuijsen vanuit de kust van Guinea aan de bestuurders van de West-Indische Compagnie over de volgende leveringen:
Sevenhuijsen schrijft op 15 april en 21 juni dat ze geen schapenvet hoeven te sturen voor de volgende zending, maar dat de rest van de bestelling zoals kleding, stoffen en wapens wel welkom is.
De volgende besluiten werden gemaakt op Fort St. George in Elmina op 31 december 1705:
De Kamer van Zeeland en de Kamer van Amsterdam zullen bepaalde goederen en medicijnen leveren. De Kamer van Amsterdam neemt de helft voor haar rekening, Zeeland een kwart en de Kamer op de Maze het laatste kwart. Deze goederen zullen snel worden verzonden.
Er zal een nieuw schip worden gebouwd van ongeveer 90 voet lang door de Kamer van het Noorderkwartier. Dit schip moet nog dit jaar naar de kust worden gestuurd en in april van het volgende jaar terugkeren.
De volgende personen zijn benoemd tot nieuwe functies aan de kust:
Tot Commies zijn benoemd:
Tot Commies-secretaris:
Tot Onder-Commies:
Tot vaandrig-commandant is Michiel Jolin benoemd, zoals al eerder aangekondigd in de brief van 19 maart vorig jaar. Hij mag op de berg St. Jago blijven als hij dat wil. Er wordt met verbazing geconstateerd dat eerdere opdrachten over zijn benoeming niet zijn uitgevoerd. Zijn salaris als vaandrig-commandant moet ingaan vanaf het moment dat de brief van 19 maart is ontvangen.
Op 31 december 1705 werd er in kasteel St. George d'Elmina besloten om een kleine versterking te bouwen met torens en een muur eromheen bij het handelskantoor Bercon. Dit zou minder kosten dan de schade die zou ontstaan zonder deze versterking, door:
Deze locatie was een van de beste plekken voor de handelscompagnie om slaven- en goudhandel te bedrijven aan deze kust. Dit werd besloten door Pieter Nuijts, Johan Dirk Jngelbij, J. van der Broeken, Michiel Jolin, Ant. Cosch, N. du Prois en W. van Midlum.
Op 4 januari 1706 meldde commissaris Haring uit Accra dat de lokale bevolking van het dorp Ponim eiste dat er een handelspost zou worden gebouwd als de Nederlanders daar wilden handelen. Ze hadden gemerkt dat de Nederlanders alleen kwamen als er goede handel was. Als er geen handelspost zou komen, zou handel niet worden toegestaan. Ook vroeg de koning van Agnamboe of het contract dat was gesloten met de overleden gouverneur-generaal La Palma zou worden nageleefd.
Op 29 oktober 1705 hebben de president en raadsleden in kasteel Elmina verschillende besluiten genomen. Robert Hartleij, die onder-beheerder was in Chama, werd vanwege voortdurende ziekte ontslagen. Paulus Cesar Le Candele werd aangesteld als zijn vervanger. Deze beslissing werd ondertekend door verschillende personen, waaronder:
Volgens dit besluit mag niemand buiten zijn eigen gebied gaan. Doet men dit toch, dan verliest men 2 maanden salaris. Ook zal het bestuur niets doen als iemand door Afrikaanse bewoners wordt doodgeschoten door te ver te gaan. De fiscaal moet zorgen dat dit bericht overal wordt opgehangen waar dit gebruikelijk is. De hoofden moeten hun Afrikaanse werknemers over deze regel en straf informeren, anders verliezen ze een jaar salaris.
Op 23 november 1697 werd besloten dat Jacobus Rohart, werkzaam in Chama, wordt aangesteld als administrateur in Axum. Pieter Nuijts werd benoemd in Chama. Omdat Rohart ervaring heeft met de oorlogszaken in Adom, blijven beide mannen voorlopig op hun huidige post tot duidelijk is hoe de situatie in Adom zich ontwikkelt.
Op 26 maart 1698 werd Jacobus Rohart op zijn verzoek aangesteld in Accra, na het overlijden van administrateur Andries Koen. De nieuw aangekomen hoofdadministrateur Lodewijk van der Straten nam op zijn verzoek de post in Atrin over.
De tekst betreft een inventarisatie en verkoop van nagelaten goederen van schipper Daniel Schaijen van Vlissingen in het kasteel St. George da Mina op 24 januari 1682.
De inventarisatie werd gedaan in aanwezigheid van:
De verkoop vond plaats op 20 juni 1682 op bevel van directeur-generaal Daniel Verhoutert. De goederen bestonden uit:
De goederen werden verkocht aan verschillende personen, waaronder Jan van Wesemael, Daniel Frederick, Michiel Tolijn en Abraham George.
Op 3 mei 1928 trouwden in Amsterdam twee stellen:
Johannes Adrianus Engelbrong vraagt op 26 maart 1784 in Curaçao een functie aan als assistent. Hij belooft zich goed te gedragen. Op 29 juni 1784 volgt een brief waarin hij bedankt voor zijn benoeming tot kapitein-commandant over de militie. Hij klaagt dat zijn salaris lager is dan dat van zijn voorgangers, die 100 gulden verdienden. Het stoort hem dat mensen met minder ervaring en een lagere rang boven hem worden gesteld. Hij wijst erop dat hij al 26 jaar trouw dient en zowel bij het bestuur, het leger als burgers geliefd is. Er wordt verwezen naar een vergadering van de West-Indische Compagnie in Amsterdam op 4 april 1783.
Op 20 januari 1719 ontstond er een gevecht waarbij iemand genaamd Kees zwaar gewond raakte door een steekwond. Het slachtoffer bloedde hevig en viel tegen een deurafscheiding. Kees riep uit dat hij was gestoken. Michiel sprak met Augustus over het incident, waarbij hij in het Maleis fluisterde dat ze niet moesten zeggen dat hij Kees had gestoken. Hij deed dit omdat hij bang was voor problemen met zijn baas.
In de periode tussen 11 januari en 1 maart 1694 werden verschillende besluiten genomen:
Dit is een bevolkingsoverzicht met verschillende groepen mensen op twee locaties:
De telling bevat verschillende bevolkingsgroepen zoals Christen Nederlanders, Mixtiezen, Mardijkers, Moren, heidenen, Bandanezen, vrije Bandanezen, Makassaren en diverse slaven, met hun vrouwen en kinderen. In totaal werden 249 personen geteld.
Op 5 juli 1675 werd in Middelburg een rekening opgemaakt voor de aankoop en uitrusting van het kitsschip Tholen. De schipper was Fredrick Convent. Het schip vertrok op 22 februari 1675 vanuit Veere naar fort Rijck in Rio Issequebe met 4 kanonnen en 13 bemanningsleden.
De belangrijkste kostenposten waren:
Het totaalbedrag kwam op meer dan 3540 gulden. Dit was een expeditie van de West-Indische Compagnie, Kamer van Zeeland.
Hans van den Jopelliere en zijn zoon Hans Tobias van den Jopelliere verschenen op 7 mei 1635 voor notaris Jacobo Westfrisio in Amsterdam. Ze vertegenwoordigden ook:
Ze stelden Hermannunt van de Oover aan als hun vertegenwoordiger voor het gerecht van Purmerende. Hij moest 4000 gulden plus rente innen van koopman Pilpus van der Straten uit Amsterdam. Dit bedrag was vastgelegd in een schuldbrief van 3 december 1630, waarbij 20 morgen land in de Arenburger Volder van de Beemster als onderpand diende.
Op dezelfde dag verscheen Jan Benningh namens verschillende schuldeisers van Cors van Marcken. Ze stelden Hendrick Barents aan om hun belangen te behartigen.
Op 8 mei 1635 verscheen Reinier Gerrits, burger van Amsterdam, namens zichzelf en zijn broer en zus Anne en Rinck Gerrits als erfgenamen.
Op 26 oktober 1660 heeft notaris Jan Cramer samen met Jan Gerrits en Cornelis Gerritsz een zaak behandeld over het schip St. Jan, waarvan Agge Barents uit Molqueren schipper was. Ze richtten zich tot Hendrick Paulus Backer met een verzoek en protest. De zaak ging over een geschil dat door de commissarissen van zeezaken was doorverwezen naar bemiddelaars (goede mannen). Hendrick Paulus Backer was meerdere keren niet verschenen en wilde de zaak niet aan bemiddelaars voorleggen.
Op 22 oktober 1660 verscheen schipper Hendrick Jansz uit Amsterdam voor notaris Jan Cramer. Hendrick Jansz was kapitein van het schip de Koningin Elisabeth. Hij gaf toestemming aan de kooplieden Francois Elison en Pieter Victrijmus uit Londen om namens hem 484 gulden en 9 stuivers (40 pond sterling) op te eisen van Daniel Schijmer. Dit bedrag was verschuldigd voor vrachtkosten. Als Daniel Schijmer niet wilde betalen, mochten zij namens Hendrick Jansz naar de rechtbank stappen.
Op 1 augustus en 1 juni 1686 werden er verschillende brieven ontvangen. Er werd besloten dat het schip de Wintsont onder leiding van schipper Japper Nebbers op vrijdag de 19e zou vertrekken. De kamer van Amsterdam kreeg het verzoek om te overwegen of er een handelslading voor de kust van Afrika gestuurd moest worden in plaats van een Angola lading. Dit kwam omdat de lading voor Angola die met het schip Groot Apollo was gestuurd nog niet verkocht was. Op 17 november 1700 werd een brief van de kamer Amsterdam van 13 november besproken. Deze ging over een vergadering die op maandag 22 november zou plaatsvinden over een conflict met Gillis Vermaersch. Op 22 november 1700 werden er drie brieven uit Amsterdam behandeld over:
Het schip Oostersteijn uit Zeeland hield een administratie bij van overleden bemanningsleden tijdens de reis van Nederland naar de Kaap de Goede Hoop. De volgende personen overleden:
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/