Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Een slaaf genaamd Arend had dreigende woorden gesproken tijdens het oogsten. Hij noemde de vrouw van zijn baas een verdoemde hoer en zei dat ze alles aan de baas vertelde. Hij dreigde ook iets te zullen doen als de baas weer weg zou zijn. De baas riep Arend naar huis om hem hierover te ondervragen en te straffen. Toen Arend ontkende, sloeg de baas hem met een stok op zijn hoofd. Arend reageerde hierop door te zeggen dat hij zou vertellen wie de moord had gepleegd. Hij zei dat Bastiaan de moord op Enpido had gepleegd en dat hij zou aanwijzen waar de bezittingen van Enpido waren. De baas ging toen direct met Arend, Bastiaan en nog een andere slaaf mee.
Kort daarna ging ze ook naar die plek om haar kind op te halen. Ze hoorde Arend daar toen uitbarsten: die vervloekte hoer (waarmee hij de mevrouw bedoelde) gaat alles wat in huis gebeurt aan de baas verklikken. Ik zal haar daarvoor wel te pakken krijgen, en als de baas mij komt slaan, zal ik hem ook wel te pakken krijgen.
2 of 3 dagen later hoorde ze van haar man, de slaaf Bastiaan, dat de genoemde slaaf Arend op het land bij het koren snijden dezelfde woorden over zijn meesteres had gesproken. Ze heeft dit meteen aan haar mevrouw verteld.
De verklaarster betuigt tenslotte nog dat de onlangs vermoorde slaaf van haar meester, genaamd Cupido, en haar man Bastiaan altijd goede vrienden zijn geweest en nooit ruzie hebben gehad voor zover zij weet. Zij en Cupido sliepen altijd in het woonhuis, en Bastiaan sliep in het slavenhuis.
Ze verklaart niets meer en geeft aan dat ze deze verklaring later nog kan bevestigen als dat nodig is. Dit gebeurde bij het gerechtelijk secretariaat van het kasteel in de Goede Hoop.
In december van het vorige jaar zaten de slaaf Arend en de ondervraagde persoon te eten in het slavenhuis. Een hond sprong over het eten heen en liet daar viezigheid in vallen. Arend probeerde de hond weg te jagen. De ondervraagde persoon ontkent dat hij boos werd over dit voorval.
Later werden hierover vragen gesteld door:
Doea en Ianuarij waren ook aanwezig bij dit incident. Ze aten samen kluitjes, maar Arend wilde geen kluitjes eten en ging naar binnen om brood te snijden.
Op 20 februari 1749 deed Doea van Mandaar, slaaf van boer Jacobus Kruger de Jonge, een verklaring voor Christiaan Zudolph Neethling, een juridisch medewerker bij het kasteel. Hij deed deze verklaring op verzoek van fiscaal Pieter Reede van Oudshoorn. Hij verklaarde het volgende:
Op 18 februari 1749 legde Matthijs van Mallebaar, slaaf van mevrouw Willem ten Damme, een verklaring af voor secretaris Jan Frederick Siemmendorf van de Raad van Justitie van het kasteel in Kaap de Goede Hoop. Dit deed hij op verzoek van hoofdaanklager Pieter Reede van Oudshoorn.
Hij verklaarde dat ongeveer 15 tot 16 maanden geleden het volgende was gebeurd: Toen hij 's middags de kalveren van zijn meesteres liet grazen bij het graanveld van boer Jacobus Kruger de Jonge, kwam de slaaf Bastiaan van Kruger naar hem toe rennen. Bastiaan was samen met twee andere slaven bezig geweest met het oogsten van graan. Nadat Bastiaan eerst de kalveren had weggejaagd, gooide hij zijn sikkel naar het hoofd van Matthijs. Matthijs begon te bloeden en had nog steeds een litteken van dit voorval. Hierna vertrok hij met de kalveren terug naar de boerderij waar hij werkte, die De Bracke Fontein heette.
In het jaar 1747 moesten de slaven Doea en Arend samen met anderen koren snijden voor hun meester. De slavin Clara paste toen op de dieren. Er werd onderzocht of er een slaaf met vreemd vee dichtbij het korenveld van hun meester was gezien. Het ging om kalveren van Gerrit Cloete. Ook werd er een onderzoek gedaan naar ongepast gedrag met een hond in een kafhok, waarvan Arend getuige zou zijn geweest.
Hercules du Preez heeft 14 schapen uitgezet. Deze schapen waren niet gemerkt. De slaaf October had in opdracht een aantal schapen gemerkt. du Preez heeft vervolgens 15 van deze gemerkte schapen laten wegdrijven. Later, in februari 1748, toen Sara met de schapen op de plaats Lammershoek was, kreeg zij de opdracht om te helpen met druiven snijden. Ze moest de schapen dicht bij het huis houden.
Sara was druiven aan het snijden toen een groep schapen achter de Lange Kloof wegtrok. Ze liet het snijden niet meteen liggen om naar de schapen te gaan kijken. Toen ze 's avonds thuiskwam, meldde ze aan Antoni dat er 9 vreemde schapen tussen hun kudde zaten. Ze had aan de merktekens herkend dat deze schapen van boer Jan Hendrik Tuijtman waren. Antoni reageerde dat dit wel mogelijk was.
De jongen die voor de paarden en beesten zorgt is nu op het veld. Hij meldde aan DuPreez dat er gemerkte schapen van Van Aard waren. De opzichter van de Compagnie zei daarop dat deze schapen weg moesten. DuPreez heeft toen 15 gemerkte schapen laten weghalen.
Ongeveer 4 maanden later, toen de Compagnie met de schapen op hun andere boerderij Lammershoek was, moest hun knecht helpen met druiven plukken. De schapen moesten dichtbij het huis blijven, maar er moest wel op gelet worden. Tijdens het druiven plukken zag de knecht dat de kudde schapen van zijn baas achter de lange kloof verdween. Toen de knecht naar de schapen ging kijken, zag hij 9 vreemde schapen tussen de kudde. Aan de merktekens herkende hij deze als schapen van landbouwer Jan Hendrik Tuijtman.
's Avonds dreef de knecht de schapen naar huis en waarschuwde zijn baas. Van Aard antwoordde dat er mogelijk ook schapen van Touw weg waren.
Op 20 januari 1749 legde de slaaf Januarij van Tranquebaar (25 jaar oud) een verklaring af voor Christiaan Ludolph Neethling, een juridisch medewerker in het kasteel in Kaap de Goede Hoop. Januarij was eigendom van korporaal Hendrick Pieter Hesse, die hem verhuurde aan de burger Jacobus Kruger de Jonge. De verklaring werd afgelegd op verzoek van de hoofdaanklager Pieter Reede van Oudshoorn. Januarij werkte op de boerderij van Kruger achter de Blauwe Berg. Ongeveer 3 maanden geleden hoorde hij, tijdens het oogsten van gerst, een andere slaaf genaamd Arend van den Velde herhaaldelijk zeggen dat hij de vrouw des huizes zou aanpakken omdat zij altijd aan haar man vertelde wat zij uitspookten als hij weg was, waardoor zij slaag kregen. Arend van den Velde bleef dit niet alleen zeggen tijdens het oogsten van gerst, maar ook tijdens het oogsten van koren. Hij voegde er zelfs aan toe dat hij zijn eigenaar zou...
Er was een jongen die thuis was geroepen terwijl hij koren aan het snijden was. Hij vertelde uit zichzelf dat er een schip was aangekomen in de haven van 160 voet, groter dan hij ooit had gezien. Het schip had een wimpel. De jongen werd gevraagd wie de kapitein was, waarop hij antwoordde dat het een knappe jonge man was wiens naam hij niet kende. Na verschillende scheepskapiteins genoemd te hebben, vroeg men hem of het Jan Staverinus was, waarop hij ja zei.
De jongen vertelde vervolgens het nieuws:
Op diezelfde dag werden Jan Christian Schoonheer en zijn maten uit een Engels vaartuig gehaald. Ze hadden hun boeien gebroken. Kwartiermeester Harmen Barendsz van de Hinde kwam hen bevrijden en ontdekte dat de sloten al kapot waren. Daarna gingen ze met zijn drieën weer vrij aan boord. Jan Christian Schoonheer overlegde toen met zijn twee kompanen om vuur te krijgen in de wapenkamer. Ze wilden het schip met alle opvarenden opblazen. Jan Christiaansz Schoonheer stelde dit voor en dreigde de anderen met de dood als ze niet mee wilden doen.
Cupido, een slaaf, heeft een huis en alle bezittingen daarin verbrand. Bij een droge rivier bij het huis pakten buren hem op. Hij had geprobeerd zelfmoord te plegen door zijn keel door te snijden. Daarna werd hij naar Stellenbosch gebracht.
Bij de rechtbank in het Kasteel de Goede Hoop hebben de klerken Adriaan Van Schoor en Hendrik Emanuel Blanckenberg als getuigen deze verklaring ondertekend, samen met Villers en de secretaris.
De knecht Hendrik Sterling hoorde van een jonge man van weduwe Doese allerlei nieuws terwijl hij te paard op de boerderij van P. Eksteen was. Deze jonge man beweerde dat er een kelder van Abraham Cloppenburg met 2 vaten brandewijn was afgebrand. Ook zou Johannes Cruijwaegen geen slaven meer mogen kopen op straffe van een hoge boete. De jonge man zei dat hij naar de boerderij van Matthijs Sondag ging om twee jongens die daar graan aan het oogsten waren naar huis te roepen. Later bleek dat dit verhaal niet waar was en dat de jonge man was weggelopen nadat hij een paard had gehuurd van burger Maximiliaan d'huwetter in Kaap de Goede Hoop voor een bepaalde tijd in april.
Een persoon genaamd Antonio Jacob bedreigde iemand die gewond was door een wapen tegen diens borst te zetten. Hij zei dat hij het slachtoffer beter kon doden omdat die het toch aan de baas zou vertellen. Zijn vrouw stelde voor om te zeggen dat ze zichzelf had gesneden tijdens het brood snijden. Antonio stemde daarmee in. Zijn vrouw overtuigde hem om naar chirurgijn Schabort te gaan voor een pleister en brandewijn voor de wonden die hevig bloedden. Ze gaf hem een lege fles mee. Hij ging met die fles naar een droge rivierbedding bij het huis.
Hij vertrok van de plek waar hij zijn mes uit de zak haalde en het middendoor brak. Hij zei "kijk naar mijn valsheid" en stak zichzelf met de halve mes in zijn arm. Toen vroeg hij om een sikkel om zichzelf de keel door te snijden. Toen hij geen sikkel kon krijgen omdat deze verstopt was en zijn kapotte mes was weggenomen, probeerde hij te vluchten. Voor hij zijn plan kon uitvoeren werd hij tegengehouden door de zoon van landbouwer Francois du Toit, die daar aanwezig was, samen met enkele slaven van zijn meester.
De slaaf Fortuijn verscheen voor de autoriteiten bij het Kasteel de Goede Hoop. Hij werd ondervraagd op verzoek van landdrost Pieter Lourensz. Fortuijn was afkomstig uit Rio de logda en was een lijfeigene van de landbouwer Jan Celler. Hij was 30 jaar oud en werkte op de boerderij van zijn meester in Draakenstein bij de Bartelmees klip, waar hij gerst hielp oogsten.
Volgens het verslag van de slaaf Augustus van Balij, in dienst van landbouwer Jan Sellje, gebeurde het volgende: Toen hij met andere jongens en de stiefzoon van zijn eigenaar op het land gerst aan het oogsten was, liep de slaaf Fortuijn zonder toestemming naar de rivier om water te drinken. Bij terugkomst ging Fortuijn in plaats van gerst te snijden, garven binden. De jonge baas Gabriel Russouw beval hem hiermee te stoppen en zijn gewone werk te doen. Toen Fortuijn weigerde, dreigde Gabriel Russouw hem te slaan. Daarop haalde Fortuijn een mes uit zijn zak, hield het voor zich en zei: "Sla maar, ik zal vandaag wel zien." Augustus van Balij, die dichtbij aan het werk was, heeft dit duidelijk gezien en gehoord.
De aangeklaagde was op 31 oktober 1738 samen met zijn meesters zoon Gabriel Rusbour en andere slaven op het land aan het werk om gerst te snijden. Toen hij naar een nabijgelegen rivier wilde gaan om te drinken, zei Gabriel Russouw dat hij moest blijven werken en dat een andere slaaf water moest halen. De aangeklaagde luisterde niet en ging toch naar de rivier. Bij terugkomst ging hij in plaats van gerst te snijden, garven binden. Toen Gabriel Russouw dit zag, beval hij hem terug te gaan naar het snijden van gerst. De aangeklaagde weigerde dit te doen, waarop Gabriel Russouw dreigde hem te slaan. De aangeklaagde haalde toen een mes uit zijn zak en hield dit voor zich, terwijl hij zei: "Sla maar, ik zal vandaag wel zien." Toen Gabriel Russouw dit zag, ging hij weg naar andere slaven van zijn vader die ook op het land aan het werk waren. Kort daarna kwam Geelvn daar ook.
Salamat werd aangesproken en zij vertelde dat ze in de regen en wind eten voor haar schapen zocht terwijl haar man binnen zat. Het bleek dat Salamat, Augustus, Jacob, Casje, Aaron en Febri op twee verschillende dagen 6 schapen hadden meegenomen. Ze zeiden dat deze schapen van de kudde van Abraham de Clercq waren. Ze wisten niet precies hoe ze aan de schapen waren gekomen omdat ze er niet bij waren geweest. De groep had de schapen samen gebraden en opgegeten. In augustus hadden de jongens besloten om bij Abraham de Clercq eten te gaan zoeken. Later werd één van hen door de vrouw van Abraham de Clercq aangesproken over een broek.
De slaaf Cupido ging diverse keren 's nachts naar het erf van heemraad Pieter Robbertsz om kippen en kalkoenen te stelen. Hij at deze samen met een andere slaaf Cusido van Madagascar op in de bosjes. Volgens de Edele Achtbare Raad waren dit ernstige diefstallen die de rust en veiligheid van de plattelandsbewoners verstoorden. De landdrost Michiel Ditman heeft hierover een officiële aanklacht ingediend.
Op een middag heeft een groep van 8 Europeanen met een boot aan land aangemeerd. Een van hen kwam bij de gevangene, die wilde aardappelen aan het braden was. De Europeaan vroeg naar de weg naar Kaap en om wat eten. De gevangene wees hem de weg en gaf hem wat eten. Toen de Europeaan wilde dat de gevangene met hem meeging als gids, weigerde deze.
De Europeaan ging toen naar de dochter van de gevangene, die bij het vuur zat te eten. Toen zij weigerde hem eten te geven, sloeg hij haar. De gevangene sloop toen van achteren naar de Europeaan toe en sloeg hem met een knuppel in zijn nek. De Europeaan overleed kort daarna en zijn lichaam werd door wilde dieren opgegeten.
Van deze moord waren geen andere bewijzen dan de eigen bekentenis van de gevangene. Hij werd later opgepakt in Swellendam nadat daar bekend werd dat hij de Hottentot Geelhout had gedood. Omdat deze daden zijn gepleegd in een gebied waar recht en justitie gelden, moet hij gestraft worden als voorbeeld voor andere misdadigers.
Een slaaf die eigendom was van de burger Pieter Wiese en woonde op diens boerderij genaamd de Songnas drift in het Stijnsche district, kreeg op een avond in het afgelopen jaar vlees van de dochter van zijn eigenaar om te braden voor het personeel. Na het braden riep hij zijn medeslaaf Fortuijn naar de keuken om te eten. Terwijl de eerste slaaf buiten de keuken was, sneed Fortuijn een portie vlees af. Dit maakte de eerste slaaf zo boos dat hij na een woordenwisseling Fortuijn een duw gaf. Toen Fortuijn hem aan zijn hand uit de keuken wilde leiden zodat hun meesteres hun ruzie niet zou horen, stak de eerste slaaf Fortuijn met een mes in zijn hoofd bij zijn linkeroor. Daarna vluchtte hij en verstopte zich in de dichte begroeiing bij de Berg rivier. De volgende dag kwam Dirk van Schalkwijk, de schoonzoon van de eigenaar, samen met Casper Steenkamp die bij het huis van de eigenaar was.
Ze gingen naar de Olifantsrivier. Onderweg kwamen ze de groep van Chief Cape Caesar tegen, waar ze 3 schapen voor tabak ruilden. Toen ze over de Olifantsrivier waren, kregen ze ruzie met Theunis omdat er te weinig eten was. De volgende personen liepen toen weg van de groep om terug te gaan naar hun baas:
Op de terugweg kwamen ze bij de plek van Jan de Mof, waar Francis en Coridon twee schapen stalen die ze samen opaten. Daarna stalen Coridon, Alexander, Anthoni en Aaron een schaap van de kudde van Arij Kruijsman. Toen ze dit schaap aan het braden waren, werden ze in de vroege ochtend opgepakt door 3 Europeanen, 2 slaven en enkele Hottentotten. Tijdens deze arrestatie werd de verteller door een Hottentot met een geweer verwond. Tijdens hun vlucht hadden Francis en Theunis als leiders opgetreden.
Tijdens een avond ging de verteller terug naar boord. Bij aankomst vroeg hij aan stuurman Vroegh of alles in orde was. De stuurman antwoordde bevestigend. Na het vragen naar het weer en de wind, ging de verteller naar de kajuit om dit in zijn dagboek op te schrijven. Tijdens het schrijven hoorde hij op het dek iemand zeggen dat iemand het brood in het vuur liet verbranden. De verteller ging naar boven en vroeg wat er aan de hand was. De kajuitwachter vertelde dat de scheepsmeester brood liet braden.
De scheepsmeester kwam naar boven en begon te schelden tegen de kajuitwachter. Deze schold terug. De verteller beval de kajuitwachter stil te zijn. De scheepsmeester dacht dat dit bevel voor hem was en begon tegen de verteller te schelden. De verteller ging naar voren en ontdekte dat het de zieke kok was die brood liet braden. Bij terugkomst bleef de scheepsmeester mopperen. Ook de stuurman kwam erbij en begon tegen de verteller uit te varen. De verteller beval hen te zwijgen omdat het ongepast was zo'n lawaai te maken voor het scheepsvolk. Hij voegde toe dat als ze iets te zeggen hadden, ze dat in de kajuit moesten doen.
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/