Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
De regionale raad heeft na uitgebreid beraad een uitspraak gedaan namens de Staten-Generaal van Nederland. Fredrik Bota Iacobusz werd veroordeeld tot het vergoeden van de slavin Eva van de Kaap aan haar eigenaar, de boer Harmanus Steijn. De hoogte van deze vergoeding zou door de raad worden bepaald. Daarnaast moest hij 50 rijksdaalders boete betalen aan de aanklager en alle proceskosten vergoeden.
Deze uitspraak werd gedaan in het Kasteel de Goede Hoop op 3 februari 1746 en uitgesproken op 24 februari 1746. De secretaris I.F. Tiemmendorff was hierbij aanwezig. Op 28 februari 1746 ging Frederick Bota Iacobusz in beroep tegen dit vonnis bij de Raad van Justitie in Batavia. De aanklager in deze zaak was Johannes Theophilus Rhenius.
De beklaagde stelt dat hij geschokt was toen hij op 8 november door de heer Eijsser werd ondervraagd, in aanwezigheid van enkele commissieleden. De ondervragingen gingen over zaken die volgens hem nooit zijn gebeurd. Deze valse beschuldigingen kwamen van een slaaf die niet te vertrouwen was. Nu wordt de beklaagde aangeklaagd voor het moedwillig doodschieten van een slavin genaamd Eva van de Kaap, die eigendom was van burger Hermanus Steijn. De beklaagde zal aantonen dat hij samen met zijn broer Marthinus Bota geen opzet had bij het schieten op deze slavin Eva en de jongen Tephta.
Dit is een lijst met criminele zaken, waar onder andere:
Het gaat over de broers Marthinus en Philip Rudolph Boota die in de maand mei van hun ouders opdracht kregen om twee weggelopen slaven terug te brengen naar hun eigenaar. Deze slaven waren:
De slaven waren eigendom van landbouwer Hermanus Steijn. Hij verbleef op dat moment op de boerderij van heemraad Cornelis van Rooijen. Deze boerderij lag anderhalf tot 2 uur lopen van de woonplaats van hun vader, oud-heemraad Jacobus Boota.
De tekst gaat over straffen voor het stelen van een boot en ander bezit. Het hoogste bestuur had strenge wetten ingesteld tegen onrust en ontsnappingen van slaven, zoals blijkt uit artikel 51 en 80 van het algemene wetsboek. De wetgeving van 19 maart en 16 en 17 september 1614 bepaalde dat er straffen waren voor het stelen van:
In deze passage wordt verteld hoe een slaaf genaamd Tephta werd beschoten. Een vrouw genaamd Eva probeerde daarna te vluchten. De beschuldigde riep drie keer tevergeefs naar haar dat ze moest blijven staan. Vervolgens schoot hij haar aan de linkerkant van haar lichaam.
De beschuldigde beweert dat het erg donker was en dat hij haar alleen kon zien door haar witte kleding. De aanklager stelt dat dit verhaal ongeloofwaardig is, want het was inderdaad donker (3 dagen na het laatste kwartier van de maan). Daarom zou de beschuldigde haar niet zo precies hebben kunnen raken, tenzij hij zeer dichtbij stond.
In dit rechtbankverslag beschuldigt de eiser Frederik Boota ervan dat hij opzettelijk met een jachtgeweer op een slavin heeft geschoten. De aanklager stelt dat hij haar met een volle lading hagel heeft geraakt, wat een wond ter grootte van een soepkom heeft veroorzaakt. De verdediging van Boota, waarbij hij verwijst naar Michiel Mulder, wordt door de eiser als onzinnig verworpen. De aanklager eist dat Boota een vergoeding moet betalen voor de aangerichte schade, om dit soort gewelddadige en schadelijke gedrag in de toekomst te voorkomen.
Het gaat hier om een rechtszaak waarbij een 20-jarige man een slavin heeft beschoten. De rechter beargumenteert dat de man niet de waarheid spreekt over de gebeurtenissen. Hij kon onmogelijk in het donker iemand zo duidelijk zien dat hij haar witte kleding herkende én tegelijk haar zo precies in haar linkerzijde raken.
De rechter geeft meerdere redenen waarom het verhaal niet klopt:
De rechtbank in Nederlands-Indië heeft besloten dat slaaf Juli van Mallabar moet worden gestraft voor het plegen van een misdaad tegen zijn meester en meesteres. Otto Luder Hemmij, die tijdelijk werkte als aanklager, heeft de zaak voorgelegd. Na het bestuderen van de bekentenis van Juli van Mallabar en andere documenten heeft de rechtbank namens de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden besloten dat de verdachte moet worden overgedragen aan de beul. Hij zal worden opgehangen op de gebruikelijke plaats voor het uitvoeren van straffen.
De verdachte had, toen hij thuiskwam, zijn werkgever ingelicht. Die had hem meteen naar de gevangenis gebracht. Dit gebeurde vooral omdat er al 2 jaar eerder een vermoeden was dat de verdachte, die altijd bij de kinderen was, hetzelfde had geprobeerd bij zijn stiefkind Johanna, die toen 6 jaar oud was.
Hoewel de verdachte eerst alles ontkende tijdens het gerechtelijk onderzoek, bekende hij later vrijwillig dat hij niet alleen het pasgeboren kind had misbruikt, maar ook dat hij 2 jaar eerder het oudste meisje had proberen te verleiden met kaas om met hem in bed te spelen. Toen dat niet lukte, had de verdachte een paar maanden later, toen dat meisje met haar jongere broer en zus 's avonds in bed lag te slapen, geprobeerd zijn lusten te bevredigen. Hij had de rokken van het kind al opgetild, maar zijn vrouw kwam de kamer binnen waardoor hij zijn plan niet kon uitvoeren.
Bij een onderzoek bleek dat er geen verdere verwondingen bij het kind zijn gevonden. De beschuldigde heeft volgens zijn eigen bekentenis het misdrijf 3 keer gepleegd. Deze bekentenis wordt bevestigd door bijlagen. Wat betreft het incident met het meisje Johanna Krause verklaart de getuige dat toen zij de kamer binnenkwam, de beschuldigde bij het bed stond waar 3 kinderen lagen. Johanna lag te slapen met opgetrokken rokken en gespreide benen. Toen de getuige vroeg wat hij daar deed, antwoordde hij: "Niets mevrouw, ik breng de pijpkan in de kamer." Daarna kreeg hij slaag van zijn werkgever. Met betrekking tot het vergrijp tegen het meisje Theodora verklaart de getuige dat zij na een onverwachte gil naar de andere kamer ging. Daar trof zij Theodora aan die dwars op het bed lag met opgetrokken rokken.
De verdachte heeft de opdracht gekregen om een kind in bed te leggen. Hij legde het kind te slapen en ging de kamer vegen. Terwijl hij bij het bed aan het vegen was, kreeg hij het idee om het kind seksueel te misbruiken. Hij maakte zijn broek los, tilde de rokken van het kind op en schoof de luier opzij. Toen hij op het kind wilde gaan liggen, werd het meisje wakker omdat zijn knie op haar been drukte. Ze gaf een gil, waardoor de verdachte geschrokken opstond. Door zijn opwinding kwam hij klaar en zijn zaad viel op de luier van het kind, op het bed en op de grond. Volgens zijn verklaring heeft hij verder niets met het kind gedaan.
Barend Ackerhuijs deed aangifte over zijn slaaf Juli van Mallebaar. Juli werd ervan verdacht dat hij de 6-jarige Johanna Krause, de stiefdochter van Ackerhuijs, en Theodora Tonteeren, zijn eigen dochter, had misbruikt. Als bewijs werden overlegd:
De hoofdofficier van justitie Otto Luder Hemmij heeft een aanklacht ingediend bij de rechtbank onder leiding van president Jan Willem Cloppenburg. De aanklacht is tegen een slaaf genaamd Julij uit Mallabar, die eigendom was van burger Barend Ackerhuijs. Julij wordt beschuldigd van het gewelddadig misbruiken van twee dochters van zijn eigenaar.
In 1761 werden verschillende soldaten en andere militairen geregistreerd in het Kasteel de Goede Hoop. Onder hen waren:
Het document werd ondertekend door J. J. De Sueur in het Kasteel de Goede Hoop eind december 1761.
De volgende soldaten, tamboer, kanonschutters en matrozen stonden geregistreerd:
Soldaten:
Tamboer:
Kanonschutters:
Matrozen:
De gevangene had geprobeerd zijn lusten te botvieren bij een kind, wat verhinderd werd toen zijn vrouw de kamer binnenkwam. Ze zag hem bij de wieg staan met het ontklede kind. Toen ze vroeg wat hij aan het doen was, antwoordde hij "niets". Zijn werkgever heeft hem die avond geslagen als straf. Deze straf hielp blijkbaar niet veel, want hoewel hij het een tijd niet meer deed, was het kwaad niet uit zijn hart verdwenen.
Op 23 maart om 10 uur 's ochtends moest hij van zijn vrouw op hun jongste kind Theodora van 15 maanden passen. Hij moest haar in slaap sussen, op bed leggen en de kamer vegen, terwijl zijn vrouw in een andere kamer groente schoonmaakte.
De slaaf Iulij van Mallebaar, ongeveer 17 jaar oud, eigendom van burger Barend Ackerhuijs, heeft toegegeven dat hij ongeveer 6 weken geleden een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Hij paste op het 16 maanden oude dochtertje Theodora van zijn eigenaar. Toen de vrouw des huizes in een andere kamer was en de eigenaar niet thuis was, moest hij het kind in slaap maken en de kamer vegen. Nadat het meisje in slaap was gevallen, heeft hij geprobeerd haar te misbruiken.
Dit is een proces-verbaal uit het Kasteel de Goede Hoop. Barend Ackerhuijs heeft een verklaring afgelegd en deze onder eed bevestigd op 28 april 1767 in aanwezigheid van de slaaf Juli. De ambtenaren L.S. Faber, H. Möller en Jan Jerrupier waren hierbij aanwezig. Daarna volgt een verklaring van Johanna Elisabeth Cuijlets, de vrouw van Barend Ackerhuijs, gegeven aan waarnemend officier van justitie Otto Luder Hemmij. Ze vertelt dat op 23 april rond 10 uur 's ochtends hun slaaf Juli uit Nazebaar de opdracht kreeg om op haar dochtertje Theodora van 15 maanden te passen en haar in slaap te maken.
Een slaaf genaamd Juli van Mallebaar, ongeveer 17 jaar oud en eigendom van burger Barend Ackerhuijs, werd beschuldigd van het mishandelen van een kind. Het ging om Theodora, een meisje van 15 maanden oud. Na klachten van de vrouw des huizes werd het kind onderzocht, maar er werd geen letsel gevonden aan haar lichaam. Dit werd officieel vastgelegd op 30 april 1767 aan de Kaap de Goede Hoop. Juli verklaarde dat hij ongeveer een maand eerder op een ochtend opdracht had gekregen om:
De kwartiermeester was gewillig, maar toen de gezagvoerder dit zag gaf hij opdracht aan 4 onderofficieren en 4 sterke mannen om de kwartiermeester weg te jagen. Toen de kwartiermeester dit hoorde, vluchtte hij naar de keuken. De gezagvoerder gaf de bootsman opdracht om de bramra (deel van de mast) op te hijsen en weer te laten zakken. De gezagvoerder heeft toen zo'n herrie gemaakt dat het scheelde of de gewone bemanningsleden hadden hem overboord gegooid. Toen de verteller dit merkte, kwam hij ondanks zijn ziekte naar boven om dit te stoppen. Hij had het volk namelijk horen mopperen dat ze liever stuurloos zouden ronddobberen dan zo'n tiran als leider te hebben. Ze zeiden dat ze slechter behandeld werden dan slaven in Turkije. De verteller deed toen zijn best om de vrede te bewaren op het schip. De scheepsarts waarschuwde hem dat het niet goed voor hem was om als ziek persoon op het dek te blijven.
Bij elkaar zijn Lilia, Pilia en Silia een paar keer samengekomen. Bij één van deze ontmoetingen gaf Pilia een zijden doek en rode kralen aan Silia als cadeau. Silia is ook bij de getuige thuis geweest en bracht toen 1,5 ducaton (een zilveren munt) in een papieren doosje. Later nam de getuige van Silia een grote zilveren doos en een gewoon doosje mee. Silia kwam later langs met een klein jongetje van Meyer om geld terug te eisen dat ze eerder had gegeven.
Op een dag was er een incident met een jonge slaaf genaamd Arend. Hij maakte dreigende opmerkingen over zijn eigenaar en diens vrouw terwijl hij met andere slaven op het veld aan het werk was. Antonio en Hendrik Hess waren hierbij aanwezig, net als een slaaf genaamd Januari die voor dezelfde eigenaar werkte en koren aan het snijden was.
Toen de eigenaar hierover hoorde, liet hij Arend van het veld halen om hem te straffen. De dreigementen van Arend hielden in dat hij:
Er werd ook beweerd dat de vrouw des huizes alles aan haar man verklikte wat er in huis gebeurde als hij thuis kwam.
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/