Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
De schrijver legt uit dat niet alle moordenaars de doodstraf moeten krijgen. Dit is niet alleen een onweerlegbaar feit, maar dit komt ook overeen met zowel de wetten van God als de regels van alle beschaafde landen. Dit was zelfs al geregeld in de joodse wetgeving. De schrijver stelt voor dat de Hottentotslaaf Gerstjant onder de groep valt van ongelukkige moordenaars die men weliswaar straf moet geven, maar niet de traditionele straf op moord.
De vrouw vertelt dat Ontong niet naar haar luisterde. Ze had hem geroepen om water te halen terwijl er een volle emmer in de winkel stond. Na meerdere keren roepen bracht hij uiteindelijk het water, maar ging daarna meteen terug naar de winkel.
Later moesten twee slavinnen, een oude jongen en Ontong het lichaam van haar overleden man op een draagbaar naar het woonhuis dragen. Ontong, die achteraan liep, liet de draagbaar vallen zodra ze net over de drempel waren. Hij draaide zich om en ging weg. De vrouw moest zelf bijspringen om het lichaam verder het huis in te dragen.
Toen later op de middag de rechter met zijn raadsleden bij de vrouw langskwam, deed ze haar beklag over Ontong.
Het blijkt dat de dader doelbewust is overgegaan tot deze daad. Hij heeft zelf twee paarden voor de slee gespannen om de zich ziek voordoende Goliath uit het woonhuis te halen, zodat deze verzorgd kon worden. De straf voor Goliath zou zwaarder zijn geweest als hij levend gepakt was door justitie, omdat hij zonder enkele verzachtende omstandigheid deze gruwelijke moord heeft gepleegd op een man die hem nog wilde helpen. Goliath heeft deze moord op zijn werkgever op diens eigen woonplaats op een vreselijke manier uitgevoerd. Het staat dus vast dat degenen die Goliath hebben geholpen bij deze gruwelijke moord, zonder wiens hulp hij dit mogelijk niet had kunnen doen, ook een zware straf verdienen. Te meer omdat geen van deze twee gevangenen iets kunnen aanvoeren waarom ze tot deze verschrikkelijke daad zijn overgegaan.
De verdachte verklaarde dat hij met Palant te Salant was geweest. Nonje zou dit aan de baas vertellen wanneer deze thuiskwam. Er werd gedreigd dat al het personeel dan gestraft zou worden door ze over een balk te binden en te slaan. Maart had gezegd dat de baas wel vragen zou stellen.
De vraag werd gesteld of dit een poging was om de verdachte over te halen hun meester te helpen vermoorden wanneer deze thuiskwam. Ook werd gevraagd of de verdachte, nadat hij om 8 uur 's ochtends met de anderen had gegeten, met een mes met geel houten handvat voor de keuken op de grond zat. De meesteres had hem toen toegeroepen dat hij loog en dat zij wist dat ze samen hadden gesproken, en ze waarschuwde dat als zij thuiskwam er een einde zou komen aan hun samenzweringen.
De getuige verklaart dat aan het begin van de reis de bemanning nog wel eens gezongen en zich vermaakt heeft. Later verbood de kapitein dit echter. Omdat het scheepsvolk zich niet meer kon vermaken, verergerde de scheurbuik die al aan boord was uitgebroken. De getuige stelde daarom aan de kapitein voor om de soldaten in beweging te houden door militaire oefeningen te doen. Dit gebeurde een paar keer, maar omdat steeds meer bemanningsleden ziek werden, was dit niet vol te houden. De zieken kregen eerst dikke knieën en wonden, daarna verspreidde de ziekte zich door het lichaam en kregen ze het benauwd op de borst. Veel zieken stierven binnen enkele dagen. De getuige hield zich vooral op in zijn aangewezen plek in de kajuit en kan daarom niet veel verklaren over hoe de bemanning verder werd behandeld. Hij zag alleen op een avond dat op bevel van de schipper een zieke soldaat naar boven werd gehaald. Deze soldaat, Michael, zou volgens anderen scheurbuik hebben.
De slaaf had bekend dat hij in de maand november anderhalf week was weggelopen van zijn meester. Hij ging 's nachts naar de onderste boerderij van Pieter Venter om tabak te zoeken bij de slaven daar. Deze slaven namen hem gevangen en brachten hem naar de bovenste boerderij. Daar werd hij vastgebonden en meegegeven aan een Khoikhoi genaamd Adam om hem terug te brengen naar zijn meester. Bij de Paardeberg aangekomen ging Adam op de grond liggen. Hij maakte de slaaf los en zei dat hij mocht kiezen of hij wilde weggaan of blijven. Dit blijkt uit:
Een slaaf brak in bij zijn meester toen deze weg was, en een andere slaaf op het veld aan het werk was met de schapen. Hij klom door een open raam naar binnen en stal:
Daarna ging hij naar de Bergrivier bij de Zanddrift. Later die middag ging hij naar de boerderij van Pieter Venter om een slavin genaamd Christijn te spreken. Hij had eerder een relatie met haar gehad. Hij wachtte ongeveer een uur bij de pomp achter het huis. Toen Christijn water kwam halen, schrok ze van hem. Ze zei dat ze niets meer met hem te maken wilde hebben en dat ze een andere man had. Ze ging direct terug naar het huis.
De slaaf stak daarna een pijp op. Hij was verdrietig omdat Christijn hem had verlaten en boos omdat Venter hem eerder had laten arresteren en boeien. Ook was hij boos omdat de vrouw van Venter hem een keer met een bezemsteel had geslagen toen ze hem in haar huis betrapte.
Een persoon had een zak meel, een theeketel en gedroogd schapenvlees bij zich. Hij ging naar de Bergrevier bij de Zanddrift. In de late middag ging hij naar het huis van boer Pieter Venter. Hij wilde daar spreken met een dienstmeid die Christijn heette, met wie hij eerder een relatie had.
Hij wachtte 's avonds bij een pomp achter het huis. Na ongeveer een uur kwam Christijn water halen. Ze schrok toen ze hem zag en zei dat ze niets meer met hem te maken wilde hebben omdat ze een andere man had. Ze ging meteen terug naar huis met haar emmer water.
Hij stak een pijp op en werd verdrietig en boos omdat:
Hij besloot het huis van Pieter Venter in brand te steken. Hij maakte een prop van een oude doek die bij de pomp lag, stak deze aan met zijn pijp en stopte de brandende prop onder het lage rieten dak. Daarna vluchtte hij naar zijn schuilplaats bij de Zanddrift.
Toen Venter 's nachts lag te slapen, waarschuwde heemraad Pieter Laubser hem voor rook. Laubser was daar samen met Jacob Cloete (zoon van heemraad Jacob Cloete) en de jongeman Christiaan Rasp. Venter stuurde zijn slavin Christijn naar de keuken om te kijken, maar zij zag geen vuur. Toen Venter zelf ging kijken, zag hij dat het dak boven de kamer waar iedereen sliep in brand stond. Hij waarschuwde zijn vrouw om de kinderen in veiligheid te brengen. Met hulp van de drie andere mannen bluste hij de brand.
De volgende ochtend vond Laubser een verbrand stukje doek. Venter ontdekte buiten voetsporen van iemand met veldschoenen die naar en van zijn huis liepen. Hij ging samen met Laubser en de jongelingen de sporen achterna.
De landdrost Pieter Lourensz deed aanklacht tegen Fortuijn van Bengalen, een slaaf van landbouwer Abraham de Villiers. Fortuijn werd gevangen gehouden wegens brandstichting. De landbouwer Pieter Venter bracht Fortuijn op 9 december naar de gevangenis in Stellenbosch. De brandstichting vond plaats tussen 30 november en 1 december op de boerderij van Venter genaamd Alles Verloren bij Riebeeks Kasteel.
Pieter Reede van Oudshoorn, de onafhankelijke aanklager, had een rechtszaak tegen 3 groepen verdachten:
Bij elk van deze zaken waren verschillende juridische documenten ingediend met bewijsstukken. Op basis van deze stukken zijn er vonnissen uitgesproken.
Het gaat hier over een lijst strafrechtelijke zaken die zijn behandeld door de landdrost en de Fiscaal. De belangrijkste zaken waren:
In deze notitie over strafzaken uit het jaar 1742 worden documenten vermeld die naar Nederland werden gestuurd met schepen in 1743. Het gaat om de volgende zaken:
De raad heeft alle 3 verdachten veroordeeld tot het betalen van de rechtbankkosten. Jacobus van der Spuij vraagt kopieën van de stukken om over 4 weken te kunnen reageren op de aanklacht van landdrost Pieter Lourensz. De raad heeft dit toegestaan in het kasteel De Goede Hoop. De secretaris D.G. Caruspek was hierbij aanwezig en de secretaris Hamsper heeft dit bevestigd.
De vrijslaaf Jacobus Hendriksz en de slaven April van Mallebaar, Thomas van Macasser en Andranaire van Madagascar (een slaaf van de VOC) zijn berecht voor weglopen en andere criminele feiten. De rechtbank heeft namens de Staten-Generaal het volgende vonnis uitgesproken:
Op 2 juni 1577 werd er gesproken over verschillende zaken in 's-Hertogenbosch. Er werd geld gevraagd voor Duitse soldaten en andere noodzakelijke zaken. Ook waren er meldingen van onrust en muiterij onder de Duitse soldaten.
Er werden diverse financiële en bestuurlijke besluiten genomen:
Op 17 juni werden verschillende verzoeken behandeld van:
Er werd besloten om Adrien Rollegra, de kamerdienaar van de prelaat van Sint-Ghislain, met spoed naar Engeland te sturen met brieven voor de burggraaf van Gent.
De advocaat De La Bassecour rapporteerde over een verzoekschrift van Elias en Manuel deCrasto van 8 oktober 1722. Er werd besloten om een kopie van dit verzoek te sturen naar directeur Jan Noach Du Faij op Curaçao. Hij moest proberen de geschillen op te lossen. De Kamer wilde zich niet mengen in rechtszaken en wilde de rust op het eiland bewaren. Als de onenigheid niet opgelost kon worden, moest de directeur een uitgebreid verslag sturen met alle details en juridische procedures. Hij moest ervoor zorgen dat de rechtspraak eerlijk verliep en dat de Joodse bevolking niet werd benadeeld. Jurrian Louuwe werd aangesteld als onderstuurman op het schip Vlissinge dat naar Arguijn zou varen. Van der Waeijen moest zijn geschiktheid onderzoeken. Op 20 oktober 1722 kwam er een brief uit Middelburgh van de Zeeuwse Kamer over:
Op 20 juni 1744 kwamen bij notaris Jean Barels in Amsterdam verschillende mensen samen als eigenaren van het schip De Catharina onder kapitein Ricker Jappes. De eigenaars waren:
Op een dag in Amsterdam maakte Johanna Antonia Kanne haar testament. Ze deed dit uit eigen beweging, zonder dat iemand haar hiertoe had aangezet. Ze wilde dat dit testament alleen van kracht zou worden na haar dood. Het testament werd opgesteld in haar huis, in het bijzijn van twee getuigen: Jacob van Rynberg en Isaac Simons.
Ze verklaarde dat alle eerdere testamenten die ze had opgesteld, alleen of samen met haar overleden man, niet meer geldig zouden zijn. In plaats daarvan benoemde ze haar schoonvader, Isaac Uijttenbogaard, tot haar enige erfgenaam. Hij zou al haar bezittingen erven, waaronder:
Hij mocht na haar dood deze erfenis volledig bezitten en er naar eigen inzicht over beschikken.
Dit is een verdeling van een erfenis waarbij de volgende personen betrokken zijn:
Maria Luca Taauwen en haar echtgenoot Jan Jozel Jeurissen krijgen:
Zij moeten hiervan uitkeringen doen aan:
Peter Joseph Jeurissen krijgt:
Deze tekst gaat over een verzoek van voogden aan de bestuurders van het Gouda. De voogden zijn:
Ze zijn voogd over de minderjarige dochter Marritgen Adriaens, kind van Adriaen Cornelissz de Doot en Gertgen Aerts. Het betreft een huis met erf in de Blaustraet. De buren zijn:
Er wordt ook gesproken over het Sint-Elisabeths gasthuis, waar iemand onderhouden zou worden en in de keuken zou helpen. Hiervoor zou 408 gulden plus 100 gulden betaald worden. Dit wordt besproken in een vergadering op 19 december 1622 en later op 21 december 1622. De uiteindelijke beslissing wordt genomen in de vroedschap op 16 januari 1623.
In het kasteel St. George d'Elmina werd het volgende besloten:
Deze besluiten werden ondertekend door Pieter Nuijts, Johan Dirk Ingilbij, J. van den Brouken, F. Rempelaer, A. Schoonheid en secretaris J. Magenius.
Pieter Mits schrijft op 7 april 1706 een brief met de volgende punten:
In een naschrift meldt hij:
De tekst gaat over personeelsaanstellingen op de kust van West-Afrika. Michiel van Dalen werd bevorderd tot opperkoopman. Tot onderkooplieden werden benoemd: Promsius Vugte, Anthuy Coster, Pieser Tidders en Samuel Grauwenhaan. De laatste twee waren al ter plaatse.
Andere benoemingen waren:
Er werd ook geklaagd dat er maar één brief was meegegeven met de schepen Tyger en Atrent. Dit was riskant omdat de brief verloren had kunnen gaan toen de schepen langs Engeland voeren. Er werd gevraagd om voortaan kopieën van brieven te sturen.
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/