Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.05.01.02, inventarisnummer 596, pagina 31

14
32
2
Goed, dat partijen, op de Resumptie ter
Tzijnen huijse, tegens zaturdag daar aan, na„
der zoude verschijnen voor de rechte banck.
Dit Geschiedende, enden Eijsch en andwoord
opgelezen zijnde zo haalde den H=r Fiscaal
een Dictamen uijt zijn zak, het geen zijn
D=o voor las, behelzende, dat zijn E=d in zijn
Caracter &amp persoon geledeerd was door den onder„
geschrevene, en wel in het andwoord inscrip=
tis op de gedane Jnsinuantie vanden H=r
Houtschild.
Den ondergeschrevene andwoorde dat in dat
Geschrift niets stond het geen op zijn P=r re=
flecteerde, veel minder dat zijn Naam daar
in zoude te vinden zijn, gelijk ook bleek;
Dog den H=n Fiscaal het Voorleezende voegden,
daar tusschen in, dit word op mij gezegd, &.a
Eijndelijk opstaende zo zeijde zijn E= ik kap
wer deeze zaak niet meer Litten maar het
mij als Fiscaal gevoegd bij den H=r Eijsscher
gevende teffens zijnen Eijsch over-
Dezelve aanden Eijsscher voor gelezen zijnde,
zo versogt die dat hem alvorens te andwoorden
Copij van den Eijsch door den H=n gevoegde
gedaan, als mede Copij van het Dictamen
door d' H=r Fiscaal voor gelezen, als meden
dat d’h=r Jan van Schagen, in qualiteijt
als gequalificeerde tot het verlijden van=
alle publijque Jnstrumenten zoude wor
„den geordonneerd aan hem over te leveren Copij
van zijn aandwoord in scriptis op de Jnsinu=
atie
51
15
35.
atie van d’ H=n Houtschild gedaan, die zijn E=
wij gerde te geven —
„ Den H= Strittels wees dit al mede vande
hand, en den ondergeschrevene, zonder dit, wij
gerende te andwoorden, zo wierd hij in den geda=
nen Eijsch, tegens alle Regt en manier van pro„
cederen gecondemneerd, met bevelom Copia
van den Eijsch in Reconventie aan d’ Heer
Houtschild over te geeven, gelijk te zien is uijt
de bijlage N=o 3. van welk vonnis den Onderge=
—
schrevene is gekomen in Reanditie.
Des mettegenstaande wilde menden onder=
geschrevene met geweld doen delogeren, en wan„
neer den ondergeschrevene den H=r Fiscaal
daar over aansprak, zo andwoorde dien H=r
ik zal mij wel wagten zulx te doen, of den H
Gouverneur moest het mij ordonneren: wijt mij
niets Mijn Heer, vervolg de zijn E=d ikben niet
dwaas genoeg eenige verantwoordiging op mijn
6.
hals te halen, vwat ik doe, doen ik op bevel
van zijn Edelheijd, dog dien H=r voegden daar
geen sins bij, dat hij zijn Edelheijd Eerst met
schoonschynende Woorden daar toe wist over
te halen.
Den ondergeschrevene, den H=r Gouverneur
over dit delogeren aansprekende, in tegen=
woordigheijd van zijn Huijs houster en de=
wed= CLemens, zo geliefde zijn E:a te and=
woorden, was ik den H=r Houtschild, ik zou„