Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.04.02, inventarisnummer 4271, pagina 317

hem Confesst gesegt had: dat den baster
Thijs die bij Adriaan Louw woondde, aan
Claas Claassen en Claas Claassen aan
voorsz Jas gesegt had, dat hij Thij van uijt
het bokke veld een brief van groot volk
meede gebragt had, waarin geschreeven
stond, dat een Commando koomen soude
het welke alle de hottentots en basterds
dood maaken soude: waarop den hotten tot
toontje hem Confess=t aangeset had, dat
dewyl sijl: daar door bevreest gemaakt
waaren, sig maar naar de klipkrans
in 't aldaar synde gat of spelonk begee„
ven moest, alwaar meerdere hotten tots
koomen souden, invoegen den Confess=t
beneevens sin vader Jantje Links, mits„
gaders oude en kleyne Dirk derwaards
gegaan waaren, hebbende sil: in die spe„
lonk toen reets gevonden, de kotten tots
kleijn booij ruijter, danser, oude Jantje
Claas, Piet, Fix, Spanjer, Springveld,
Cupido en toontje, mitsg=s hunne vrouwen
en kinderen, sijnde sil: niet meede bij
Muijlman en de adaar bedreevene moor„
den geweest, en hebben daar van ook niets
geweeten gehad. —
Dat wanneer naderhand op een seekeren
Confesst: beneevens Kleijn Dirk,
morgen hij
fik, Claas, Piet, oude en andere Jantje
uijt de spelonk gegaan waaren, naar den
schaapen troep van Adriaan Louw, die
daar omtrent in de weijde liep, en waarby
den slaaf Januarij den oppas hadde, tus
schen henl: in de spelonk alvoorens gesa„
mentlijk afgesprooken was, dat sij
alle hun voorkoomende duytschen en slaven
en dus ook den slaaf Januarij dood
maaken moesten; invoegen voor 1z. Januarij
door den Confesst vastgehouden synde, door
een ander Jantje, die vervolgens bij de spelonk
dood geschooten is, met de assagaaij is
dood gestooken, en dien Jongen voorts door fix
met een mes de keel afgesneeden geworden,
waarna sijl: een pastkeij schappen uijt
den troep weggejaagt, en meede naar den
klipkrans in de spelonk gedreeven hadden
Dat si: vervolgens in een seekeren nagt
van uijt de spelonk naar beneeden gegaan
waaren, naar de plaats van meerw Couw
alwaar de knegt Muller bescheijden legt„
met voorneemen om soo wanneer den knegt
buijten quam denselven te vermoorden,
en dan den plaats afteloopen, om kruijt
en geweeren te bekoomen, sijnde door hun
toen aangetroffen twee hottentots meijden,
gen=t Griet en Kaatje, van dewelke syl:
dacha gevraagt, en teffens gehoord
hadden, dat er duijtsch volk bij de knegt
was; invoegen sijn bevreest geworden
sijnde, sig naar de klipkrans begeeven,
en tot slapen needergelegt hebbende,
sijl: 's volgenden morgens twee daar
omtrent loopende paarden met pijlen
geschooten en ook geraakt hadden. —
Dat wanneer eenigen tijd daarna, eenige
van hun, op een seekeren morgen van
uijt de spelonk gegaan waaren, ten eijnde
hun te begeeven naar de kraal van oude
baas, SyL: hollenhots die boven in de klip
krans gebleeven waaren, niet lang
daarna hadden hooren schieten, en
kort daarop door de te rug gekoomene
kleine Dirk en Jantje waaten verwittigt
en
ge