Gebruikers van Open Archieven kunnen van de via handschriftherkenning tot stand gekomen transcripties een samenvatting laten maken.
Beide kunstmatige intelligentie taken zijn niet perfect, maar vaak ruim voldoende zodat het historische document begrijpelijk wordt. In de transcripties zijn namen groen onderstreept en klikbaar (om de persoonsvermeldingen op Open Archieven op de betreffende naam te doorzoeken), de herkende datums hebben een licht grijze achtergrond en herkende plaatsnamen hebben een licht paarse achtergrond.
Op 16 juni 1733 verscheen slavin Rebecca voor de rechtbank op Kaap de Goede Hoop. Ze bevestigde haar eerdere verklaring, die woord voor woord aan haar was voorgelezen. Ze wilde niets toevoegen of verwijderen. De verklaring werd ondertekend door:
De slaaf Alexander gaf een bekentenis in het Nederlands aan Kaap de Goede Hoop op 15 juni 1733. Hij ondertekende dit met zijn eigen merkteken. Als getuigen waren aanwezig de secretaris C. de Grandpreez en de commissieleden N. Heijning en Hendrik Oostwald Eksteen. Op 16 juni 1733 werd de bekentenis aan Alexander voorgelezen. Hij bevestigde toen dat alles klopte en dat er niets hoefde te worden toegevoegd of weggehaald. De bekentenis ging over drie jongens die om 8 uur naar beneden zouden komen om buskruit te halen.
De fiscaal (aanklager) heeft van het schip Ypenhoode dat uit China kwam een matroos ontvangen genaamd Marten Broersman. De scheepsraad had besloten hem in de boeien te houden tot aankomst voor nader onderzoek. Hij werd verdacht van doodslag op matroos Jacob Voguardt.
De raad had hem zowel in Canton als later aan boord streng ondervraagd. Ze konden alleen vaststellen dat hij:
De scheepsleiding heeft de gevangene en een document overhandigd. De fiscaal vond het zijn plicht om:
Op 15 juni 1733 werd bij Kaap de Goede Hoop een bekentenis afgelegd door Rebecca. Ze vertelde dat drie jongens tussen 8 en 9 uur naar huis waren gegaan om volgens hun huisgenoten buskruit te halen. Ze konden echter geen kruit krijgen. Ze zouden de volgende dag de berg opgaan om het te halen. Op aangeven van Alexander zei Rebecca dat ze erg moe waren en niet zo ver konden lopen. Met z'n drieën gingen ze de berg op nadat ze Alexander zijn geweer hadden afgenomen en hem in ruil een speer en een vork hadden gegeven. Ze spraken af daar tot de volgende dag te wachten. Bij het aanbreken van de dag, toen Rebecca samen met Alexander naar Kaap de Goede Hoop wilde gaan om zijn baas' zuster te bezoeken, werden ze beiden gearresteerd. De verklaring werd ondertekend door J. de Grandpreez als secretaris en door commissarissen N. Heijning en Hendrik Oostwald Eiksteen.
Een bestuurder kreeg 2 gevangen weggelopen slaven overgedragen:
De bestuurder onderzocht of deze slaven betrokken waren bij de gewapende groep die lange tijd rondzwierf bij de boerderij van burger Jacob van Bochem. Galant was al lang weggelopen en droeg een zwaard. Hoewel de bestuurder geen bewijs vond van hun betrokkenheid bij de gewapende groep, waren het wel dieven en zwervers. Galant was ongeveer 2 maanden eerder weggelopen bij zijn meester omdat hij volgens eigen zeggen te veel moest werken en te weinig te eten kreeg. Hij zag er ondanks het zwerven in het slechte weer nog steeds goed doorvoed uit, wat suggereerde dat hij op kosten van zijn meester had geleefd en was weggelopen met slechte bedoelingen.
Een slaaf genaamd Galand van ongeveer 30 jaar oud, eigendom van de vrije zwarte man Willem Stolts, heeft het volgende bekend gemaakt aan Daniel van den Henghel, de onafhankelijke aanklager:
In aanwezigheid van de slaven Galant en Anthony heeft Claas Kuijp op Kaap de Goede Hoop 9 juni 1733 een verklaring onder ede afgelegd. Hij bevestigde dat deze verklaring helemaal correct was en dat er niets aan hoefde te worden toegevoegd of veranderd. De secretaris J. de Grandpreez en de commissieleden N. Heijning en Hendrik Oostwald Eksteen waren hierbij aanwezig als getuigen.
Claas Cuijp heeft een verklaring afgelegd over een voorval. Door zware mist raakte hij verdwaald en kwam hij terecht op het terrein van burger Anthonij van Rooijen. Toen hij op een berg stond, hoorde hij een geluid dat leek op een geweer dat weigerde af te gaan. Cobies Wolters zag op dat moment ook vonken zoals van een niet-afgaand geweer.
Dit gebeurde bij Kaap de Goede Hoop in aanwezigheid van klerken Johannes Henricus Blanckenberg en Joachim Nicolaus van Dessin als getuigen. Claas Kuijp ondertekende de verklaring. Secretaris J. de Grandpreez heeft dit vastgelegd.
Op 6 juni 1733 legde Claas Kuijp, knecht op de boerderij van de weduwe Steeven Vermeij in de Tijgerbergen, een verklaring af. Dit deed hij voor Josephus de Grandpreex, secretaris van de Raad van Justitie, op verzoek van Daniel van den Henghel, de fiscaal.
Ongeveer 18 dagen eerder was 's avonds Gerrit Mos bij hem langsgekomen met een herder die op zijn schapen paste. Ze lieten vier schapenpoten en een paar oude kousen zien die de herder die dag op de berg had gevonden. Ze dachten dat dit sporen waren van weggelopen slaven.
Claas Kuijp herkende de kousen. Ze waren van de slaaf Anthonij, die schaapherder was en toebehoorde aan Claas' grootvader Willem Duijser. Deze woonde ook op de boerderij van weduwe Vermeij. Claas haalde Anthonij uit het slavenhuis en vroeg hem of de kousen van hem waren, wat hij bevestigde.
De inwoner Jacobus Wolters heeft voor de commissarissen van de Raad van Justitie in het bestuur van Kaap de Goede Hoop op 9 juni 1733 zijn eerdere verklaring opnieuw voorgelezen gekregen. Hij bevestigde dat deze volledig klopte en dat er niets aan toegevoegd of weggehaald hoefde te worden. In aanwezigheid van de slaven Galant en Antonij legde hij onder ede een verklaring af. Dit document werd ondertekend door:
De persoon verklaart dat ze bij de plek waar ze het geluid hoorden en waar iets op de grond lag, hun geweer hebben geladen. Claas Cuijper kon zijn geweer niet afvuren, en na nog een mislukte poging vertrok hij. De getuige bleef daarna nog 4 keer proberen te schieten op die plek, maar zonder succes omdat zijn geweer steeds weigerde. Dit kwam door de dikke mist die het zicht belemmerde. Bij de derde poging zag hij wel wat vonken van een geweer dat ketste. Toen er niets meer te doen viel, ging hij naar huis.
Dit werd vastgelegd bij Kaap de Goede Hoop in aanwezigheid van klerken Johannes Henric Blanckenberg en Joachim Nicolaus van Dessin als getuigen, ondertekend door Wolters en secretaris De Grandma.
De slaaf Pieter Godfried van Roodesteijn probeerde iemand tegen te houden bij de Schotse Tempel, maar werd met een mes weggejaagd. De dader vluchtte naar een huis van de diaconie. Pieter Godfried van Roodesteijn achtervolgde hem en sloeg hem met een bezemsteel op zijn hoofd en nek. De dader was duizelig maar kon nog een paar stappen zetten. Toen Pieter Godfried van Roodesteijn probeerde het mes af te pakken, stak de dader hem in zijn rechterbil.
Pieter Godfried van Roodesteijn vluchtte naar huis om zijn zus Loonara van Roodesteijn te helpen, maar zij was al niet meer bij bewustzijn. Hij zette haar op een stoel en ging hulp zoeken. Bij de hoek van de Schotse Tempel vond hij de dader die om zijn helper riep. De burgerwacht kwam en arresteerde de dader. Ze vonden het mes waarmee hij de vrije slavin Loonara van Roodesteijn had vermoord en Pieter Godfried van Roodesteijn had verwond.
Dit is een proceslijst met verschillende rechtszaken:
Rabecca van de mallabaar, een 18-jarige slavin van Hendrik Thomas, legde een verklaring af voor de Raad van Justitie. Dit deed zij op verzoek van hoofdaanklager Daniel van den Henghel. Ze vertelde het volgende:
Alexander van Bengalen, een 30-jarige slaaf van burger Hendrik Thomas, bekende aan hoofdaanklager Daniel van den Henghel dat hij ongeveer 2 maanden geleden was weggelopen met een slavin genaamd Rebecca. Ze gingen naar Valsbaai waar ze een maand bij het strand verbleven. Toen ze richting de Kaap wilden gaan, ontmoetten ze in de duinen 3 weggelopen slaven:
Claas had een speer en geweer bij zich, Nero had een olifantengeweer. Ze dwongen Alexander en Rebecca met hen mee te gaan onder bedreiging van doodgeschoten te worden. In het donker kwamen ze bij de kleine boerderij van Jacob van Bochem.
De slaaf bekende dat hij met een slavin aan de overkant van de rivier in de bosjes was gebleven. Rond 20:00-21:00 uur kwamen er 3 jongens vertellen dat ze geen buskruit hadden kunnen vinden. Ze zouden de volgende dag de bergen ingaan om buskruit te halen. Terwijl de jongens weg waren, had hij de slavin Rebecca verteld wat ze moest zeggen. Toen de jongens terugkwamen, vertelde zij dat hij een zere voet had en niet ver kon lopen. De jongens lieten hem daarom bij de slavin achter en zeiden dat ze in de bosjes op hen zouden wachten. Ze zouden de volgende avond terugkeren. Nadat ze zijn spullen hadden afgepakt en hem in ruil een speer hadden gegeven, gingen ze de berg op. Hun bagage werd gedragen door de jongen van Schot. De volgende dag, net voor zonsopgang, wilde hij met de slavinnen naar Kaap gaan, naar de zuster van Leijfhe, om haar te vragen een goed woordje voor hem te doen bij zijn baas. Hij werd gevangengenomen bij de plaats van Jacob van Boeh.
Van den Henghel die toezicht hield op de rechtshandhaving, vroeg aan de chirurgen van het ziekenhuis om een verklaring. Die stelden vast dat molenaar Jan Wolgtast vanaf begin augustus 1732 waanzinnig was. In die toestand had hij volgens de beschuldiging zijn slavin met een stuk hout op haar hoofd geslagen. Wolgtast zat daarom meer dan 2 maanden opgesloten in een aparte kamer van het ziekenhuis. De verklaring werd op 12 november 1732 ondertekend in het ziekenhuis van de Oost-Indische Compagnie aan Kaap de Goede Hoop door de eerste en tweede chirurg, Schoor en St. Jean, en werd bekrachtigd door secretaris De Grand Breel.
Op 10 oktober 1732 legde Rabecca van Rio de Lagor, een slavin van burger Jacob van Bochem, een verklaring af bij secretaris Josephus de Grandpreez van de Raad van Justitie. Ze deed dit op verzoek van hoofdaanklager Daniel van den Henghel.
Ze vertelde dat ongeveer 3 weken eerder zij en de dienstmeid Lena 's avonds na het eten van de keuken naar het slavenhuis liepen. Onderweg werden ze aangevallen door een weggelopen slaaf genaamd Antonij, die achter een hek vandaan kwam. Antonij greep Lena bij haar haar, gooide haar op de grond en stak haar met een mes. Rabecca rende naar de keuken om hulp te halen, maar voordat die hulp er was, had Lena al verschillende verwondingen opgelopen. Lena wist zelf nog terug naar de keuken te komen.
De verklaring werd afgelegd op het gerechtssecretariaat van Kaap de Goede Hoop in aanwezigheid van klerken Martinus Heems en Johannes Henricus Blanckenberg als getuigen.
De fiscaal (aanklager) meldt dat de voormalige molenaar van de Compagnie, Jan Wolgast, in Kaap de Goede Hoop in september bij de vrijgemaakte slavin Isabel thuis kwam. Daar was ook zijn eigen slavin aanwezig. Hij sloeg alles stuk en verwondde zijn slavin met een houten steel van een schop aan haar hoofd.
Toen de fiscaal dit hoorde, ging hij met enkele commissarissen en de hoofdarts kijken. De slavin had een ernstige hoofdwond maar geen andere verwondingen. De burgerwacht had Wolgast al opgepakt. Hij gedroeg zich daar compleet krankzinnig, sprak wartaal en kroop op handen en voeten. Ze brachten hem naar een donkere cel in het fort en later naar een aparte kamer in het ziekenhuis van de Compagnie. Daar lijkt hij nu hersteld.
De slavin overleed enkele dagen na de verwonding. De fiscaal legt dit nu voor aan het bestuur met twee verklaringen van de hoofdarts waaruit blijkt dat:
De fiscaal vraagt zich af of een krankzinnige gestraft kan worden voor een misdaad. Rechtsgeleerden zijn het erover eens dat iemand die een misdaad pleegt tijdens krankzinnigheid niet gestraft moet worden, omdat het missen van het verstand al straf genoeg is.
Op de rechtskundige afdeling van Kaap de Goede Hoop vond een bijeenkomst plaats met klerken Martinus Heems en Johannis Henricus Blanckenberg als getuigen. De slavin Lena uit Batavia heeft haar verklaring ondertekend. J. de Grandpreez was de secretaris.
Later verscheen Lena voor de commissieleden van de Raad van Justitie. Haar verklaring werd voorgelezen en ze bevestigde dat alles klopte, zonder dat er iets toegevoegd of weggehaald moest worden. Ze verklaarde in aanwezigheid van de slaaf Anthonij dat alles de waarheid was.
Deze herziening vond plaats in Kaap de Goede Hoop op 11 oktober 1732. De verklaring werd ondertekend door Lena en secretaris De Grandpreez. Brand en P. Artoijs waren de commissieleden. E.D. Weijland Breel was de eerste secretaris die deze kopie bevestigde.
Op 13 februari 1712 legde iemand een verklaring af in het Kasteel de Goede Hoop. De verklaring werd voorgelezen en de persoon bevestigde dat het klopte. Hij wilde niets toevoegen of weghalen. Hij bekrachtigde dit met een eed aan God. Dit gebeurde voor de raadsleden Johannes Swellengrebel en R.J.E. Slotsboo. De secretaris D.S. Thibault ondertekende het document, en Bibault bevestigde het als secretaris.
De rechters veroordeelden twee misdadigers. De eerste dader werd gebracht naar de gebruikelijke plek voor het uitvoeren van straffen. Hier werd hij door de beul gegeseld en gebrandmerkt. Daarna werd hij voor 25 jaar verbannen naar Robbeneiland. Al zijn verdiende maandloon werd afgepakt.
De tweede dader werd als medeplichtige aan diefstal ook met stokslagen gestraft. Hij werd voor 5 jaar naar Robbeneiland verbannen. Al zijn bezittingen werden afgepakt. De rechters konden nog andere straffen opleggen als ze dat nodig vonden. De uitspraak was ondertekend door Jens Mulder.
Op Kaap de Goede Hoop heeft de waarnemend officier van justitie Willem van Pullen een aanklacht ingediend bij gezaghebber Willem Helot en de Raad van Justitie tegen twee gevangenen:
Beiden waren soldaten in dienst van de VOC op het schip Popkensburg. Ze negeerden het scheepsreglement dat bij aankomst van schepen werd voorgelezen en opgehangen bij de kajuit. Dit reglement bepaalde hoe scheepsvolk zich aan land moest gedragen.
Johannes Mulder heeft als landdrost een aanklacht ingediend bij gezaghebber Willem Helot en de Raad van Justitie tegen twee personen:
De aanklacht tegen Jan Janszoon van Zee bevat drie punten:
Zoek uw voorouders en publiceer uw stamboom op Genealogie Online via https://www.genealogieonline.nl/