Blader door transcripties » Het Utrechts Archief

archieftoegang 34-1, inventarisnummer 930, pagina 19

o
—
N„o 238 den 31 Maart 1841.
Voor Murter Cornelis Govert de Balbian van Doorn„
openbaren Notaris te Iutphaas, en de beide nagenoemde Getuigen wag
tegenwoordig: Jan van Kleef, Landman wone de te Vreeswyk
Dewelke werklaarde wel en wettelyk schuldig te zyn aan en te behoeven
van den Hoog welgeboren Heer Jan Iacob Lodewyk Baron van Utenhove
Lid der Ridderschap in de Provincie Utrecht wonende te Sutphaas
hiertegenwoordig en aannemende: Eene hoofdsom van vyfhonderd
guldens, spruitende uit eene geldleening van gelyk bedrag op hede
reeds vóór het verlyden dezer in goed geld aan Jan Van Kleef gedaan
gelyk hy erkent dezelve ten zynen genoegen ontvangen te hebben
Deze goedleening is geschied op de navolgende bedinge zonder zekerheid
voor welke nakoming dezelve geene plaats zou hebben gehad en tot
welke stipte en getrouw uitvoering gevende van kleef zich dan
ook uitdrukkelyk by deze heeft verbonden: 1. Dat hy schuldenaar
de aangeduide som van vyfhonderd guldens, drie maarden
na das dezelve door den Geldschieter of door Zyn hoogwelgeboren
Regthebbenden zal zyn opgezegd, zal moeten beraggeven in eene
enkele betaling in eens, ingoede gaagbard nederlandsche muns
stukken in geen kleinere dan die van vyfentwintig Centen, vry, kostelo„
en zonder eenige korting aan handen of den woonhuize van gemeld
Heer Baron van Utenhove of voor zyn hoog welgeboren aan den
wettige houder van de grosse dezer. - zullende de bedoelde kwyting
deze schuld op geene aenderd uyze hoegenaamd geldig kunnen
kunnen worden gedaan en alzoo wel bepaaldelyk niet by gedeelten
aflossingen of en wissels, papieren of iets anders dan klinkend geld
En zal de schuldenaar mede de bevoegdheid hebben op de welke
schrevend vyze deze schuld afteleggen en te rug te geven, ten allen tyde
mits den schuldeisscher eeeens drie maanden bevorens waar„
schuwende. 2. Dat de schuldenaar tot aan de werkelyke en volko
mene afbetaling en kwyting die schuld, op dezelfde wyze als hier
voor betrekkige de hoofdsom is bepaald, jaarlyks stiptelk op den
verschyn dag en ingaande met heden daorvan zal moeten voldoen
de renten berebad ter en vyf guldens van elke honderd in het jaar.
3. Dat de schuldenaar voor zyne rekening zal hebben en moeten
voldoen alle kosten en regte waartoe deze tegenwoordige acte nu d
later aanleiding mot geven e wel bepaaldeje ook aldiegens welk
ten eenigen tyde, door de te nemen inschryving, door de opziggeng en terug
vordering der hoofdsom, door de kryting derzelve door de opheffin
van het verband of door iets anders wat op deze schut door dever
Verder