Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.04.02, inventarisnummer 4090, pagina 11

400
Gelijk wij met het uijtterste leetweesen
verstaan hebben dat onse letteren van
den 31„en december 1721 uwel Edelen
seer hebben mishaagt en ontstigt
van wegen eenige bewoordingen
en spreekwijsen in deselve vervat
en daar nevens vermeent dat die te
kort deeden aan onse verschuldigde
eerbiedigheijd aan uwel Edelen;
soo betuijgen wij dat die met dat
oogmerk van ons niet sijn te
neder gestelt, maar in tegendeel,
tot bevorderinge van onse vervallene
kerk gerigt, de hardigheijd en
uijtdruckelijkheijd der spreekwijsen
bidden wij dat uwel Edelen ons
niet gelieven toe te rekenen, maar
ten beste te duijden, met verseeke„
„ringe dat wij in't toekomende ons
selfs sullen Onthouden van alle
daden en woorden, waardoor uwel
Edelen eenigsints soude konnen
beledigt worden, en dat wij ons als de
allergehoorsaamste onderdanen van uwel
Edelen sullen gedragen. —
Mogen wij wel, tot een teeken van dat
uwel Edeles ongenoegen omtrent ons
is, weggenomen, versoeken dat die brief
van den 31:' decemb:r 1721. en die van
den 2:e maart 1722 ons weder wierden
ter handen gestelt, en dat uwel Edeles
resolutie aangaande onse saak van den
18:' novemb:r 1721. ook wierden ingetrocken
want wij met het herstellen van onse
kerk liever willen suckelen, en het
aan uwel Edeles hulpe beveelen, als dat
Hier over na het vaderland soude
geschreeven worden. —
de heere bewaaren en zeegenen uwel
Edeles dierbare persoonen, en doe ons
lange onder uwel Edeles loffelijke regeringe
leven, wij sijn met de uijtterste demoedigheijd
Edelen
/:onders:t:/