Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.04.02, inventarisnummer 2997, pagina 19

21
Van Souratta onderdato den 16 Janu 1760.
Mijne Heeren
Van Souratta onder dato den 16. Jann: 1760.
de Hollandes allen of van
Wiedeskanten
te zamen slaags geworden destrijd was hevig en dezelve
hadden de holland:s veertig en de Engelschen sestien dooden
en gequest en gekregen; Daer op hadden ses van de hol„
lantse scheepen de vlag gestreeken, en waren ook
twee particuliere scheepen door de Engelschen overmeesterd
Dit neuws in Chinsuaa gekomen zijnde had den directeur
en raad een brief naer Calcatta gez: die de brenger had
overgegeven, zonder naer antwoord te wagten vervol„
gens waren vijfhondert Europ: en agthondert in„
lands van Chinsuaa uijtgetrocken, 't geen de Engelschen
verstaan hebbende in't calcatta hadden gedetacheerd
drie hondert Europ: en vijfhondert Sipaijs, om de
Nederl: te beletten eenige vijandelijk heden te beginnen,
dog zig in geen geregt met hem te begeeven als zij niet
eerst vijandelijkheden begonnen maer geattacqueerd
werdende hen slag te leveren. Dat d' Engelschen en Holl:s
zig in twee colommen verdeelt hadden namentlijk
d' Europ en Jnlanders ieder in een aparte Colom en
dat de holl: de eerste aanval gedaan hadden, Dat de
Engelse, sipaijs niet zo als de holl:s zig verbeeld
hadden aan het lopen waren gegaan maer stand gehouden
hadden. Dat het gevegt drie uuren had geduurt.
Dat er in deslag vier a vijf hondert man dood waren geblee„
13 daar staat niet of wyven, NB. dat drie hondert hollanders hun geweir hadden ne„
der geworpen en gevangen genomen waren en de rest zig op de vlugt
had begeven; dat er nog veertig man van de vlugtelingen te
chandernagoor waren agterhaeld en gevangen genomen Dat en nu
maer een of twee hond:t man meer in chinsuaa zijnde de holl:s de
Engels: om excuus hadden laten verzoeken als geen magt hebbende
om den oorlog voort te zetten, waer op den 27: 9ber: de vijandelijkheden
waren opgeschort.
En dat de Engelschen schout bij nagt Cornisch die tijding te
Tallicherij bekomen hebbende gesetermineerd was met zijn Esq:r van
ses oorlogs schepen naer de Ganges te stevenen
Souratta de voedsten aller kooplieden
van dit gedeelte van Jndien waer van zij het middel„
punt is, is zedert agt dagen schielijk in een slaap
ziekte te gevallen, waer van de ontwaking zeer treu„
„rig of heerlijk en raemwaerdig voor de branschen zal
zijn naer het antwoord welke uEdelens zig
verwaerdigen zullen aan haere klagten te geven
met gewisse brieven die ik gezien heb is de tijding van
't nemen van 't Moorsche schip Feszalam in de stad
gekomen en daer door een groote consternatie
veroorzaakt.
Twee fransche scheepen, meld een van die brieven,
kwamen op de rheede van Masquette, met een hol„
landsche vlag, verscheide officieren stapten aan„
Land, en vroegen wien eenige scheepen die zij zagen
toebehoorden men beantwoorde hunne vraag.
vernomen hebbende dat de Fezsalam een sou„
rats schip was de chelebes toebehorende, keerden zij wederom
aanboord. Deselfde nagt besprong men Fezsalam,
en men kapte de cabels om het in zee te brengen. Dat
werk der franschen schoon in de nagt, konde niet
geschieden sonder dat de forten van Masquetta
eenige kennis daer van kreegen. Niet wel wetende
wat er omging schooten zij op de fransche schepen die
Mijne
haer
F
e
N