Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.01.02, inventarisnummer 4663, pagina 58

voorgeslagen, dat, om alle disputen daer ontrent
voor te komen, door de Compagnie van Ostende
nogh twee schepen uijt Ostende na Indien
gesonden souden mogen werden, die met
haere ladingen niet te Ostende, maer inandere
havenen van Europa souden mogen re„
tourneren. Dat haer Hoogh Mogende die
voorslagh, soo wel als den inkoop van schepen
in Indien, uijtkragte van de voorengemelde
Pasporten, geoordeeld hebbende niet over
een te komen met het gestipuleerde in
de praeliminaire Articulen, deselve hebben
gedeclineert, ende begrijpen, dat daer
mede die saecke afgedaen is, ende dat ge„
volgelijk geen andere schepen voor reeke„
ningh vande Compagnie van Ostende,
uijt Indien mogen t'huijs komen als de
agt inde Lijste genoemt, waer van
albereijts vijf te Ostende gearriveert
sijn, ende dat ook geen nieuwe Schepen
van Ostende derwaerts gesonden mogen
werden; dat alle meerdere Schepen, die
de Compagnie van Ostende van daer
soude willen doen komen, ofte derwaerts
senden, soude wesen een Contraventie
aende Praeliminaire Articulen; ende
dat over sulx, sodanige schepen gerencon„
treert werdende, souden mogen werden
aengehouden. Dat haer Hoogh Mogende
niet kunnen twijffelen of Sijne Majesteit
van Vranckrijk, ende Sijne Majesteit van
Groot Brittannien sullen met haer in
desen van een verstand sijn; dogh dewijle
haer Hoogh Mogende niet gerust sijn, dat
de Compagnie van Ostende niet sal soeken
haere Commercie op Indien soo veel doenlijk
te
15 Maert.
te continueeren; dat sij Heeren van 45.
Hoey en Pesters derhalven hier over met de Heeren
Ministers van Vranckrijck en van Groot
Brittannien sullen spreecken, ende haere
gedagten daer op verneemen; specialijk of
dienstigh soude sijn, dat voor het aengaen
van het Congrés, ofte bij de openinge van
het selve, van wegen de gesamentlijke
Geallieerden van Hanover, een declaratoir
wierde gedaen, dat buijten de agt schepen
vande Compagnie van Ostende, in de
Lijste genoemt, geen schepen vande gemelde
Compagnie komende uit Indien ofte
derwaerts gaende, voor vrije schepen
gehouden sullen werden.
Dat sij ook verderkennisse sullen geven,
dat haer Hoogh Mogende begrijpen, dat de
gesloten Tractaten tot een grondslagh
moeten verstrecken voor de negociatien
op het aenstaende Congrés; dat haer Hoogh
Mogende bij het 17 Articul van het Tractaet
van Barriere tusschen den Keijser, Groot
Brittannien en den Staet den 15 Novem„
ber 1715 gesloten, gestipuleert hebben een
extensie van haere Limiten in Vlaenderen,
welke extensie der Limiten nader geregu„
leert is bij het eerste Articul vande Conven„
tie over de executie van het voorgemelde
Tractaet, den 22 December 1718 gesloten,
sonder dat haer Hoogh Mogende het effect
daer van tot nogh toe hebben kunnen
bekomen, ende evenwel dit point voor den
Staet soo wel seer important is, als haer
regt daer ontrent door twee solemnele
Tractaten verkregen, klaer is; dat sij Heeren
van Hoey en Pesters derhalven met