Blader door transcripties » Nationaal Archief / Rijksarchief Zuid-Holland

archieftoegang 1.01.02, inventarisnummer 4663, pagina 44

de inkomende en uijtgaende legten opde Schelde,
dogh welke lossinge niet heeft kunnen geschieden,
om dat van tijd tot tijd, ondergarantie van
haer Hoogh Mogende, ten behoeve van sijne
Majesteijt van Spagne Carel de Sweede gl.
gede, en na sijn dood, ten behoeve van Sijne
tegenwoordige Keijserlijke Majesteijt, als
hooghstgedagte Conings regt verkregen
hebbende, op het voorschreve fonds nogh
soo veele negociatien sijn gedaen, dat daer
door het inkomen is geabsorbeert tot betalinge
van interessen, sonder dat de lossinge heeft
kunnen geschieden, waerom heeft moeten
werden gecontinueert, om uit de subsidien
van het Overquartier van Gelderland jaer„
lyx te employeren een somme van 24 gln,
tot betalinge der interessen. Maer de Coning„
van Pruijssen, al sedert het jaer 1703 geweest
sijnde in het besit van verscheijde Steden en
Ampten in het Overquartier, ende Sijne Keij„
serlijke Majesteit inden jaere 1713, het grootste
gedeelte van het selve gecedeert hebbende
aen hooghstgedagte Coningh, sijn de voorsz:
24 gulden onbetaelt gebleven voor de portie
van het Overquartier, welke Sijne Majesteit
van Pruijssen successivelijk beseten heeft;
Weshalven gemelde Heere Van Keppel sal
vernieuwen de instantien, welke door en
van wegen haer Hoogh Mogende bij Sijne
Majesteijt van Pruijssen van tijd tot tijd
sijn gedaen, ten eijnde hoogstgedagte Sijne
Majesteijt sodanige voorsieninge wil doen,
dat het aendeel van het gedeelte van het
Overquartier, waer van Sijne Majesteit in
possessie is, soo voorde agterstallen als voor„
het toekomende, tot dat het Capitael afgelost
sal
16 February.
31.
sal sijn, betaelt moge werden. Sullende
aengemelde Baron van Keppel ter hand gestelt
werden copije van haer Hoogh Mogende laetste
missive van den 20 October 1722, opdit subject aen
Sijne Majesteit van Pruijssen geschreven. Ende
of wel Sijne Majesteijt van Pruijssen, bij een
Antwoord daer op, ingekomen den 19 february
1723, verscheijde Argumenten geallegeert heeft,
om die betalinge te declineren, waer van mede
copije aengemelde Baron van Keppel gegeven
sal werden, soo sal hij in de voorschreve missive
van haer Hoogh Mogende vanden 20 October
1722, stoffe genoeg vinden, om die Argumenten
aen hem voorkomende te wederleggen.
Ende nademael inde jaeren 1688, 1689, 1690 en
1691, door sijne Majesteijts Heer Vader gls. gede,
verscheijde Los en Lyfrenten sijn genegotieert,
binnen de Steden van Amsterdam en van
Rotterdam, waer van sijne Majesteijt de
betalinge van het jaer 1716 heeft doen ophouden,
op praetext van seeckere oude praetensien van
servitie gelden, die de Cleefsche Steden, waer
in haer Hoogh Mogende voor het jaer 1672,
haere besettinge hebben gehad, nogh tot laste van
den Staet te eijschen souden hebben, welke
praetensien haer Hoogh Mogende nooijt hebben
willen agnosceren als een deugdelijke Schuld,
die sij ook soo meenighmael als voorgebragt
sijn, altijd vande hand hebben gewesen, ende
die sij bovendien sustineren mede begreepen
te sijn inde extinctie van wedersijds praeten„
sien, in den jaere 1685 geaccordeert; behalven
dat dese praetensien geen de minste gemeenschap
hebben met de voorschreve Los en Lyfrenten,
ende soo verouderde en illiquide schulden