Blader door transcripties » Gelders Archief

archieftoegang 0168, inventarisnummer 3906, pagina 7

Voor de uitvoering en valeving dezer over„
een komst verklaarden de Comparanten woon.
plaats te kiezen ten Kantore van den notaris.
onderwiens biansing deze minute in den tijd
Zal binsten
Waarcan akte verzocht, verleend, aan de
Comparanten voorgelezen en verleden te mijnen
Kantore. binnen Nijkeck, ten Jare indrge in het
hoofd dezer vermeld, in tegenwoordigheid der
genoemde getuigen, die melde Comparanten en
mij notaris deze minute onmiddelijk na de
voorlezing hebben onderteekend
D. Prinstr
M v Vilten
W P Kommer
R=r de Bruin
K A. I. Colinbrander
Notaris
Geregistreerd te Nijterk den twaalf
den mei 1800vijfenzeventig deel 11 folio
190 verso vak 3, twee bladen, zonder renvooi
ontvangen voor regt ƒ 5.50 voor 38 opcenten
ƒ2.09 te zamen zeven gulden negenenvyfti cent
De insvars
ƒ 7.59
Kooder.
De Eerste Grosse hiervan uitgegeven ten verzoeke van het
Bestuur der gemelde Spaarbank den Vier en twintigsten
Mei achttien honderd vijf en zeventig.
R A. I. Colenbrander
Nots
1336
De doorkalingder
beide eerste woorden
in den elfden regel
nan onder af op deze
bladzijde goedgekeurd
V C:
M VB
RaB
R A. I. C
Not
1„
Op heden, den tienden Mei des jarrs
achttienhonderd vijf en zeventig, zijn voor Meester
Rudolph Abeaham Iduard Colenbrander
notaris in het eerste arrondissement des provincie
Geldeland, standplaats hebbende te Nijperk
in tegenwoordigheid van Maas van Putten, landbouwe
en den hier Heindert de Bruin notarisklerk, beiden in de
gemeente Nijkers wonende, als getuigen, verschenen
Willem van Kommer, landbouwa, a het veer
onder Nijkert woorachtig
en de hen Dirk Prins Hendrikszoon, notaris klerk
wonende te Nijkerk, als, volgens zijne opgaaf,
zich uit eigen beweging belastende met
de waarneming van de belangen dee Spaarbank
van het Depastement Nijkerk de Maatschappy
tot Nut van ’t Algemeen
Deze comparanten, even als de getuigen, mij no„
taris bekend, verklaarden dat de eerstgenoemde
hunner, wegens ter leen ontvangen geld, aan
gezegde Spaarbank schuldig was eene
hoofdsom van drie honderd gulden, waar van
de schuldenaar had aangenomen Jaarlijks op den
vijftienden Februarij eerster November, wiens
verstrijken voldoende zalargen om hem 1a ver
Zuim te stellen, interessen te betalen op den
voet van vijf ten honderd 's jaars, ingegaan
den eersten November Jongstleden en voortloo
pende tot op de terug betaliag der hoofdsom
die, over en weer, ten allen dage konde gedaan
en gevorderd wonder, mits de opzegging van de
eene of andere tijde ten miaste drie maanden
te voren plaats had, terwijl de schuldeischeres
de hoofdsom, met den interest daarop als dan te