de bepaling, dat op de in„

landsche Schepelingen, die„

200

nende aan boord van 's blijks

schepen en Vaartuigen van

oorlog in Oost. Indie, als

van de Gouvernements sehoe„

ners en kruisbooten aldaar,

mitsgaders op de inlandsche

matrozen dienende op

‛s Lands Werven in Indie,

loepasselijk zal zijn het ko„

ninklijk besluit dan den

18 April 1539 8 91, volgens

hetwelk aan inlanders en

andere militairen, dienende

bij de inllische landmagt

en onder een gelijk kli„

maat als dat van Indie

geboren, kan worden uit„

gereikt, de bronzen en zil„

veren medaille door lang,

durige troume dienst inge„

steld bij koninklijk besluit

van den 19 Februarij 1525

8397.

Bij de ten uitvoerleg„

gind van doormeld Konink„

lijk besluit van 2 Januarij

1548, zijn gerezen de vra„

gen:

A. of bij het toekennen der

gemelde medaille aan

inlandsche Schepelingen

en matrozen, ook moeten

worden uitbetaald de gra„

teficatien

tificatien, welke voor de

inlandsche militairen der

landmagt, met de medaille

begiftigd wordende, zijn be„

paaldz en

6. of, op quond van de toeken, zij

in

ning, der medaille aan ip„

inlandsche matrozen derad

indische Werven, de in, ijn

landsche mandoors by die in

Werven en het eucopeesch is

personeel, hetwelk in de„„

zelfde termen valt, niet ael

mede met zoodanig ondern„

scheidingsteeken door langzer

durige dienst moeten wot„

den beloonde.

Aangezien bij de toeken.

ning, der medaille door

trouwe dienst aan Europe„

Sche Schepelingen der Zee,

magt, geene sprake is van

het Verleenen der bedoelde

gratificatie, heeft de Gou„

verneur Generaal van Ne„

derlandsch Indie, blijkens

den eerbiediglijk hiernevens

overgelegden brief van den

13 September 1549 8 562.

de eerste draag ontkennend

beslist.

Met belrekking tot de

tweede vraag, stelk de

Gouverneur Generaal voor

dat