11„

2

11

1

115

Alseer een Jongen is die mannelick bequit te woorden, die

woort genomen, van syn vader, ooms ofte naeste vrint, ende

woort gebracht in een wilderinsse, geblint, om dat he den wec

niet en soude kennen, met pijl en booch„ een beijl„ en een mes, ende

woort, daer verlaten bij nacht of anders, moet hem daer eene

winter generen, met het geinie de schrale eerde in dien tijt

heeft ene met de Jacht, tegee t' voor Jaer, sommen se weder

ende haelen hem daer wit brengen hem te huijs, en Coosteren

hem wederom tot in meen, dan moet hij alle morgen weder

om wtt met die, die hom, onderhanden te nemen geordonnert is

gaen int boos joncken wilde Comen e woortelen die si weten

tkeninichste ende bitterste sijn, die stampen si, met water, ende

perssen t' sap daer wtt, dat moet hij drincken, ende dadelicke

perom Cruyen bijderhant hebben die hem preserneren, van

doot„ of overgeven, ende bij soo verde, het met In houden en Can

moet hijt selfde, soo lange doen, tot dat hijt verdragen Can

ende de nature daertoe gewent is, dat hijt han in houdene

dan Compt hij thuijs ende woort vande brouwen, en mannen al

singende ene dansende, voor den sackima gebracht, ende sooh

tselve al wel heeft Connen wt staen, ende soo hij vett en gelat

is woort heen een wijf gegeven —

In dat quartier, en sin geen Louwen, noch beren, maer van

Ander wilt als herten„ hinden, beners overs, vollen Losten

Schobten en vissen, sinder als in onse quartieren de wilden

Seggen datter diep int Lant, sekerre beesten syn vande, gro

otto als„ osten„ hebben maer eennen hooren, die seer quaet tyn

de Engelsen hebben groote deligentie gedaen om die te sien

Connen daer niet toe sommen, maer hebben wel vlees, ende huijden

daer van gesien die haer de wilden brachten, daer syn oock

seer groote Elanden die do Engessen wel gesien hebben

De deuwe vellen die wij somwillen sien onse wilden dragen sen

niet groot, soo dat die Clin moeten wesen, syn van Colleurmus

-

gran„ soort van haer, Lanck van Clauwen

De beren, sijn, sommige groot en sommige Cleyn, doch de

grootste, syn soo groot niet als de middelbadre, die tott

groenlant Commen, be7 Lanck en sweert van haer, groot

van Clauwen, de wijlden hondent vles ent smout voor een

groote Zeckerme—

6.

Van genogelte is een soorte gelick spreuwen die wij mais dinen

heeten om dat si daer sulcken schade in doen, se vliegen met

groote trouppen, soo dat si op een plaetse daer si ner vallen koren

verplletten als ofter beesten gelegen hadden; wn gaen somwijllen

haer becrupen, en schieten met hagel daer onder als wijse eerst

hebben doen op vlijgen, soo datter wel 60: 70: 80 teffens neer vallen

dat seer vermakelick is, om aen sien, —

Daer syn oock seer groote Calcoten, int wilt, hebben seer lange

bennen Connen, onnaturelick heert Loopen, soo dat wij gemende

ick, wilden mede nemen, als wij die gaen Jagen, want df mense

schoon t'fligen benomen heeft soo Loopen sy soo heert dat men

net kigen en han, ten sy de bennen oock gerackt heeft

Int naer Jaer en int voor Jaer Commender seer veel gansen

die seer goet syn ende mackelick te schieten, om datse met soo

grooten trouppen by den anderen 137 —

Daer syn: 2: derhande patrissen deen soort syn als wachtels; soo

Cleen, end dander gelickje ordonnarijs hier syn —

daer syn oock hasen maer wejnich, en niet grooter al een midel

baer Connen, houden haer meest, daert Lant Clippich is

Hyn heer: Dit H tgenne ick Ewe: E: van Nieu Nederlan

ende haere gebueren, tot vergeldinge van minnen geobligerden

dinst, wott de memorie, hebben Connen mede delen, bidde

t'selue, by v: E: soo int goede genomen mach woorden; ende nu

gerecommandert te houden, tot sulcken dinst Als Vwo E:

nu voorder sal gelienen, te commanderen, waer h. h. nu

sal vinden

Ewen in Alles getrouwen dienaer

Isaack de Rasievel