573 107

november A:o 1666. Amboina int casteel vietoria.

met enige soldaten, en wierd prins doorden tolcq petara

en gesant lacamouga, verhaelt, dat de selve van coroni

quam, en aldaer een opperhooft van een negerije gehaeld

had, die sijn ho: daer niet altewel en betroude, en souw

denselven boven inde negerije bouton onder sijn hoogh=ts

oogen blijven woonen. den 28: octob: quam sijn hoogh=t

brieff nevens een kleijn jongetie tot schenckagie, met

een groote statie aenboort gedragen, door een persoon

met groene sijde kleeren, die sij den fectoor vande paducca

noemde, den cap=n lacamouga verhaelden hier nogh

aen prins, dat den radja van pangasane een persoon,

gen:t lassa, aen sijn ho: gesonden hadde, om te waerschou„

wen dat, soo de comp=e dese mousson geen remedie en

verschafte alle de eijlanden tusschen bangaij en ceram

de maccassaren souden toevallen. —

prins heeft alhier vande inlanders verstaen, dat een

weijnigh hoger als 't water, dat onder, aende fortresse

loopt seker huijs aen d=o rivier staet, daer sij haer

vermeten alle daeg wel 100: lb: kruijt can gemaect

worden:

hij heeft hierveel vaertuijgen gesien die sij corcorren

noemen, maer eijgentlijk, sijnt niet meer als gilalos. —

aen de inwoonders had hij somtijts eens gevraegt

wat sij vande maccassaren daghten, en of se wel

weder uijt souden comen, jtem of sij in sulcken geval

wel tegen haer wilden veghten, waerop enige hem

tot antwoort hadden gevoegt dat sij niet en wisten

of de maccassaren weder souden comen en dat sij der„

halven alsoo wel bangh waren als een ander seggende

op 'theede

15