Continuat. den 3 Mey 1756

uisdem praesentibus.

Ingevolge het besluyt van het protocol o

gisteren, verscheenen wederom de Varken„

herder, Turgen obrt: de Minne van den op„

houtvester Grunwald, genaamt Ilse Marie

Bockhold; de weduwe van Ilsabé Peters; de

knecht van den opperhoutvester grunwal

Peter Schmedeman; de Soon van de Castelyn

sche Klentzen, Carel Leopold; de alhier wone

de Schonit, Joachim Meyer; en de twee Tim„

mermans Knechts Carel sporken, en fred

Penningsmid; aan welken te kennen

gegeeven wierd, dat sy derselver gesegden

van gisteren voor als nu met eede te Staave

hadden, waarontrent sy de Swaarste straf

fe van meyneedigheid in overweeginge te

neemen, en, als Christenen te overdenken

hadden, welk eene gewichtige zaak het

doen van eed zy. Naa dat nu aan elken in

het byzonder derselver gezegde, op giste

ren gedaan, weder voorgeleesen was ge„

worden, leiden sy marc solenni et consu

to den volgenden eed af:

Dat alle het geene ik gisteren alhier

ten protalle gedeclareerd hebben en

my thans wedervoorgeleesen is ge„

worden, de zuyvere waarheyt zy,

voor soo veelik weet, en my het selv

herinneren kan, sulx betuyge hie

meede by den woorde der eeuwige

waarheyd, soo waarlyk my god

helpe, door onsen heere en heylo

Jesus Christus.

Dit

747

Dit gedaan zynde, verscheen de Vrouw Castelynsche,

Weduwe Anna Elizabeth Klentzen, en deponceedena

voorafwel vermaand zynde, gelyk haar onder„

vraagdt soon, Karel Leopold, met deese byvoeging

dat sy gisteren wegens het ongeval, dat haar ge„

troffen had, na Swerin was geweest, om het

selve aan syne hertoglyke doorluchtigheid, en

desselfs hoog Ministerium onderdanigst voor

te dragen; insgelyx dat wanneer de hajaaren

gisteren morgen vroegaangecoomen waaren,

en syhen niet wilde open maaken, nog op de

vraag waar heenen de wegging, antwoorden,

bemerkende dat het Koninglyke pruyssische

Husaaren waren, die niets goeds in den sinhad„

den, en de agterdeur haarer wooninge in den

eenen vleugel van het hertoglyk jagthuys

opgebrooken hebbende, een van hen, die gesa„

mentlyk ontbloote sabels en pistoolen in handen

hadden, haar met deese woorden hard aangesproken

had, gy vervlockte Canaille, waarom doet gy niet

open; wy syn geene schelmen of dieven. syde

deponente had hierop niet anders geantwoord,

dan: Waarom sy hen den weg wysen moest,

het geen sy wel in de herberg of elders hadden

kunnen vragen; waarop een der husaaren

haar met den Sabel over de hand, Schouder en

het hoofd geslagen had, soo dat nogtegenwoor„

dig het geronnen bloed op die plaatsen te

sien was. Voorts wasen sy in de kaamer ge„

drongen, en hadden haar twee nog te bedleggende

zoonen, Carel Frederik, en Carel Godhard ge„

arresteert, en deselve meede weg gesleept:

addendo, sy had vernomen dat, wanneer

de husaaren met de weggevoerde menschen