Browse transcripts » National Archives / Archives South Holland

archive access 1.01.02, inventory number 11186, page 9

Zoo aanstonts wordik berigt, dat ir 50 Turkken bij
Grieksweitsenburgh aangekomen zijn, endestein hebben,
nogh ijets tegens de geinquartierde dezen winter te tenteren,
Het continueerd nogh, dat een nieuw en Turks: keizer en
nieuwen Groten Vizir in Turkijen aangestelt, end oude gestra„
guleerd zijn, met bijvoeginge, dat den nieuwen Tucks: keizer
eenman van inde veertig jaren, en een goed enervaren krijgs
man is. hier uijtmaken zommige gissinge van een Schepen
en nieuwen aanvang van oorlogh tegens het aanstaande jaar,
Zommige meinen ook goed berigt te hebben, dat de Turken
zo wel als de Duijts: gezind zijn, den aanstaanden veld tog
Hiermede
vroegh aan te vangen.
Hoogh Mogende Heeren. Wien den 4.
Januarii 1688. gets: Hamel Bruijnincx.
Hoogh Mogende Heeren.
Mijne Heeren, Menheeft den gevangen gewezen gehei
men Secretaris vanden Grave Tekelij formelijk geexamineerd,
die (gelijk men verneemd: soele geheue vijandlijke verborgene
aanslagen ontdekt zoude hebben, die nog werden secreteerdt
Onder allen zoude hij verhalen, dat den Generaal Caraffa hem zou
hebben gevraagt (in zijne, voor dezegevangenisse in Hungaren
off den markgraaf Herman van Baden met den groten Turt
niet hadde gehandelt, ende grote somme gelds daar van genoten,
dat hij gevangen daarop hadde geantwoord somme vande pijne der
torture haast bevrijd te zijn) jaa; maar dat hij het geringste
dagr niet van enwist, nog oijt daar van hadde geweten of gehoord.
Hierinne woord den Generaal Caraffa beschuldigt, dat hij buijten
zijnen pligt, buijten ordre van regt tegens allereden, ende billik
„heidtzonder diffamatie, zonder aanbrenger, zonder beschuldiger,
zonder ordre, zo gelooft werdt.
Degens zo een voornaampersoon, een jonger Zoon uijt den huijze van
Baden, en uijt dien Stam, een neef vanden keizer dewijl den
keizer zijne afkomste moet rekenen uijt een Cadet van het
Huijs van Baden, die Graaf van Habsburgh was.
Praesident Krijgsraad, geheimen Raadt, en van grote merites
,enbekende diensten.
Uijteigen voornemen (zo gepraesumeerd werd) eengevangen,
6e
exs. Envoyé Hamel Bruijnincx.
rec: 19. Januarii 1688.

5.
bedienden van Tekelij een vijand des keizers, een
rebel tegens hem) eengemeinen Hungar, daar veel op te
zeggen viel, die beschuldigt wierd, schuldig te zijn aan het
Crimen Majestatis, ende wapenen medegevoerd te
hebben tegens den koningh als een rebel zo wel als zijn
meester den Graaf Tekelij.
Over schandelijke en eer en reputatie bevleckende feiten heeft
ondernomen te vragen en te onderzoeken, want zo dat geoorlooft
is, zo kan nijmandt ontschuldig zijn, nogblijven, dog Godt
weel of hier niet wat verborgen onderschuijlt, dat vele niet
derven weten, en vele nog minderderven zeggen, maar dat den
tijd misschien zall ondekken; want dit werk zeer hoog begindte
gaan en getrokken te werden, zo dat verscheide Duijts:
Vorsten zig daarinne beginnen te mengen, en mede te bemoeijen,
zo mij vertrouwd werd, dogik zall dat daar laten.
De overkomste des keizers en van't Hoff zoude tegens den 15e.
dezes nog vaststaan, zo zommige zeggen: maar gelijk andere
nogh zeer onzeker, en niets daar ontrent vastgestelt zijn,
Voorgisteren is den Grave Rabatta Generaal Krijgs Commisss.
te presburg dezer wereld overleden, werdende van het Hof
zeer beklaagt, want hij een zeer eerlijk, trouw en verstandig
man was, daar Z: Keizerl: Majt. veel aan verloren heeft:
welke reputatie hij mede in't graff zall nemen.
Brieven uijt Ofen vanden 3. dezes, brengen berigt mede, dat het
garnisoen te Stoelweissenburgh op den brief vanden Cardinaal
Collonitsch, het zelve accord 't geen met die van Trla gesloten
engehouden is geworden, heeft ingegaan, en dievesting opde
zelve conditie wilden overgeven; dat het garnisoen zulx den
Bassa aangegeven en verzogt had hetzelve te willen appro„
beren, dog dat dezen het geringste daar van niet heeft willen
afwagten en uijtstaan, dat daarop zodanige tumulte onder
het gemeine volkis ontstaan, dat het tot een hand gemeinschiep
is gekomen, daarinne veerthien voorname Turiken opde
plaats zouden zijn gebleven; dogdezetijding is verdagt, om
dat men niet een woord daar van, van het Hoff heeft. die
dit voorall zoude behoren te weten, en zo goeden tijding niet
Hiermede
zoude verzwijgers.
Hoogh Mogende Heeren, Wienden,
8. Januarii 1688. gus: Hamel Bruijnincx